Halbertsma. Onder dezen naam vermelden wij:
Joost Hiddes Halbertsma, een scherpzinnig Nederlandsch taalkenner. Hij werd geboren te Grouw in October 1789, studeerde aan de kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam, onder de leiding van den hoogleeraar Hesselink, terwijl hij er tevens den beroemden van Swinden tot leermeester had, en werd vervolgens Doopsgezind predikant, eerst te Bolsward en vervolgens te Deventer, waar hij in 1860 zijne betrekking nederlegde, om zich onverdeeld aan taalstudie te wijden. Als Friesch volksschrijver heeft hij met zijn broeder Eeltje (zie aldaar) eene reeks van geestige opstellen in het licht gegeven. Als letterkundige leverde hij menig belangrijk stuk in den „Overijsselsche Almanak” en in „De Vrije Fries”, en schreef voorts: „Hulde aan Gijsbert Japiks (1827, 2 dln)”, — „Fragmenten over de van Harens (1829)” — en „Letterkundige naoogst (1840 en 1845, 2 dln)”, — voorts als kerkleeraar: „De Doopsgezinden en hunne herkomst en eenige kerkredenen (1843)”. Tot aan zijn dood — 14 Februarij 1869 — werkte hij aan een onvoltooid gebleven woordenboek der Friesche taal, dat onlangs (1874) in het licht is verschenen onder den titel: „Lexicon Frisicum (A-Feer) composuit J. Halbertsma. Post mortem auctoris edidit et indices adjecit T. Halbertsma J. F.
Eeltje Hiddes Halbertsma, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Grouw den 8sten October 1787, studeerde in de geneeskunde te Leiden en te Heidelberg, zag zich den 8sten October 1818 bevorderd tot doctor in de geneeskunde, en vestigde zich aanvankelijk te Purmerend, vanwaar hij 1½ jaar later wegens ongesteldheid naar zijne geboorteplaats terugkeerde, om hier gedurende eene reeks van jaren als een algemeen geacht geneesheer werkzaam te wezen. Op gevorderden leeftijd ondervond hij door het verlies van een zoon, predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Emden, alsmede van eene dochter veel verdriet. Hij verlangde naar rust, legde de practijk neder en ging te Leeuwarden wonen, doch overleed te Grouw den 22sten Maart 1858. Door zijne geestige pennevruchten, vooral door zijne ongemeene zoetvloeijende, deels luimige, deels diep-gevoelige gedichten in de Friesche taal heeft hij grooten roem verworven. Met zijn broeder Joost Hiddes Halbertsma schreef hij de volgende werken: „De lapekoer fen Gabe Skroor (1822; 3de druk, ook in het Hoogduitsch en in het Nederlandsch vertaald)”, — „De sceerwinkel fen Joute-baes (1835)”, waarin men ook een stuk aantreft van beider broeder Tjalling Hiddes Halbertsma, — „De Treemter fen et Sint Anthoni Gasthuws to Ljouwert enz. (1836)”, — „De Noärcher Ruen fen Gabe Scroor (1836)”, — „Oan Eölus oer it needwear fen de 29sten November 1836 (1837)”, — „Eölus, grewa fen storm in onwaer, syn antwoord oan doctor J. H. H. mei oar grjimmank (1837)”, — de keurige „Twigen uwt ien alde stamme (1840)”, in het Nederlandsch vertaald door Goeverneur, — „De foarname Uwt-fen-huwzers yn Frieslân (1841)”, — „Minne Jorrits reis nei et Kollumer oproer (1851)”, — „Leed in wille fen E. H., in de Flotgaerzen fen J. H. H. (1854)”, — „De Quickborn (8857)”, en „De jonkerboer, of krystijd in Sint Steffen yn ald Frieslän (1858)”. Voorts heeft men van Eeltje nog een aantal dichterlijke bijdragen in verschillende Friesche jaarboeken en tijdschriften.
Hidde Justusz. Halbertsma, een zoon van Joost Hiddes en een verdienstelijk geneeskundige. Hij werd geboren te Bolsward den 30sten Maart 1820, studeerde aanvankelijk te Deventer en begaf zich in 1838 naar Leiden, waar hij zich met ijver op de geneeskunde toelegde en in 1843 den doctorsrang verwierf. Nadat hij voorts op rijkskosten en voor eigene rekening de voornaamste universiteiten van Europa bezocht had, ontving hij in 1848 de benoeming tot gewoon hoogleeraar in de geneeskunde te Leiden. Hij was bovenal een uitstekend ontleedkundige en heeft in tijdschriften vele belangrijke artikelen geschreven, alsmede eene monographie in het licht gezonden. Weldra echter bezweek zijn sterk gestel voor eene knagende ziekte, die hem eerst van alle levensgenot en eindelijk van het leven beroofde. Hij overleed te Laubach den 22sten November 1865, diep betreurd door zijne vrienden en leerlingen.
Tjalling Halbertsma, een kleinzoon van Tjalling bovenvermeld en desgelijks een verdienstelijk geneeskundige. Hij werd geboren te Sneek den 15den Julij 1841, studeerde van 1858 tot 1863 te Leiden in de medicijnen en promoveerde aldaar op eene dissertatie „Over den keelspiegel enz.” Vervolgens studeerde hij nog eenigen tijd in Duitschland en te Parijs, en zag zich in 1866 in Groningen en een jaar later in Utrecht benoemd tot hoogleeraar in de geneeskunde. Behalve eene reeks van belangrijke opstellen in binnen- en buitenlandsche tijdschriften, schreef hij eene brochure over „Ovariotomie (1873)”, — voorts eene over „Craniotomie (1874)”, — en gaf eene rectorale redevoering in het licht, getiteld: „Eene vijfentwintigjarige voorbereiding, een zwaard van Damócles voor onze gymnasia en hoogescholen (1874)”.