Grouchy (Emanuël, markies de), maarschalk en pair van Frankrijk, geboren te Parijs den 23sten October 1766, trad in 1781 in dienst bij de artillerie, ging vervolgens over tot de kavallerie, en werd in 1786 officier bij de garde du corps. Bij het uitbarsten der Omwenteling zag hij zich geplaatst bij de Iinie-troepen, was in 1792 kolonel bij liet dragonder-regement Condé, werd in hetzelfde jaar tot brigade-generaal bevorderd, en streed in 1794 in de Vendée. Daar hij tot den adel behoorde, moest hij afstand doen van zijne waardigheid, welke hem echter den 9den Thermidor weder werd toegekend. In 1795 werd hij divisie-generaal, vocht onder generaal Hoche en voerde in 1798 onder Joubert bevel over eene divisie van het Italiaansche leger.
Na het veroveren van Piémont organiseerde hij er een voorloopig bewind, kwam onder het opperbevel van Moreau, sloeg generaal Bellegarde bij Alessandria, maar werd in den slag bij Novi zwaar gewond en gevangen genomen, doch later uitgewisseld. In 1800 onderscheidde hij zich bij den slag van Hohenlinden en na den Vrede van Luneville zag hij zich benoemd tot inspecteur-generaal der kavallerie. Nadat hij den 26sten October 1806 de Pruissische kavallerie bij Zehdenik geslagen, zich bij Lübeck, in 1807 bij Eylau in Friedland, in 1808 in Spanje, in 1809 in Italië en Hongarije, en vooral in den slag bij Wagram onderscheiden had, benoemde Napoleon hem tot generaal-en-chei' der jagers en tot groot-officier des Rijks. Gedurende den veldtogt naar Rusland (1812) voerde hij bevel over één der drie korpsen kavallerie, streed dapper aan de Moskwa en werd er, evenals zijn zoon, gewond. Bij den terugtogt had hij het opperbevel over het „Bataillon sacré”, gevormd uit officieren. Gedurende den veldtogt van 1813 bleef hij werkeloos, omdat hem het kommando over een korps door den Keizer geweigerd werd, en eerst toen de Verbondene Mogendheden in Frankrijk drongen, zag hij zich weder aan het hoofd geplaatst van een korps kavallerie, doch werd den 7den Maart bij Craonne zwaar gewond. Na de Restauratie werd hij verbannen, doch ontving reeds in 1815 verlof om terug te keeren. Daar hij intusschen geene aanstelling ontving, koos hij bij den terugkeer van Napoleon de partij van dezen, en werd aanstonds tot maarschalk en bevelhebber van het Alpenleger benoemd.
Opgeroepen om zich bij het groote leger te voegen, zag hij zich belast met het kommando over de reserve-kavallerie. Daags na den slag bij Ligny moest hij met 34000 man en 1000 kanonnen Blücher op zijn altogt vervolgen. Deze echter had zich met een drietal korpsen reeds op weg begeven, om zich met Wellington te vereenigen, zoodat Grouchy slechts het korps van generaal Thielmann aantrof, hetwelk hij den 18den Junij bij Wavre aantastte. Men heeft aan Grouchy wel eens de schuld gegeven van de nederlaag der Franschen bij Waterloo, daar zijne generaals, inzonderheid Gérard, er op aandrongen om naar Waterloo te trekken, zoodra zij het geschutvuur in die rigting vernamen. Intusschen was Grouchy van meening, dat hij zich stiptelijk houden moest aan de bevelen van den Keizer. Doch al had hij naar den raad zijner onderbevelhebbers geluisterd, toch zou hij er te laat op het slagveld gekomen zijn, om de kans van den strijd te keeren. Daar hij geenerlei orders ontving, trok hij, na zijne overwinning bij Wavre en na het vernemen der beslissende nederlaag, naar de zijde van Namen.
Bij het berigt, dat de Keizer afstand had gedaan van den troon, deed hij Napoleon III tot keizer uitroepen, zond de kavallerie naar Laon en Soissons, om er de overblijfselen van het Fransche leger te vereenigen, en begaf zich met de infanterie naar Rheims. Het Voorloopig Bewind benoemde hem tot opperbevelhebber van het geheele leger, en op last van Davoust, minister van Oorlog, bragt hij 45000 man bij de muren van Parijs. Toen echter de onderhandelingen een aan vang namen, legde hij het kommando neder. Na de 2de Restauratie werd hij nogmaals verbannen, waarna hij zich naar NoordAmerika begaf. In 1819 ontving hij vergunning om terug te keeren, waarna hij zich vestigde op zijn buitenverblijf Ferrière bij Caen. Na de Julij-revolutie (1830) werd hij lid der Kamer van Afgevaardigden, in 1831 in zijn rang als maarschalk hersteld, in 1832 tot pair benoemd, en den 29sten Mei 1837 door den dood weggerukt.