Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Griffie

betekenis & definitie

Griffie (De) is eene inrigting bij de regterlijke en bij sommige wetgevende en administratieve staatscollegiën, waar het archief dier collegiën bewaard wordt. Uit dit archief kunnen de belanghebbenden — en soms ook het publiek — de noodige gegevens en inlichtingen bekomen omtrent het in die collegiën verhandelde. De ambtenaar, aan het hoofd dier inrigting staande, heet griffier, die mede de voerder van de pen is in de vergaderingen van het collegie, waarbij hij fungeert, om het verhandelde in het audiëntieblad of de notulen op te schrijven. De plaats zelve, waar de griffie gevestigd is, wordt ook wel zoo genoemd.

Bij andere ligchamen, b. v. bij het gemeentebestuur, heet zoodanige inrigting of plaats de secretarie, de ambtenaar, daar aan ’t hoofd staande, de secretaris. — De beide Kamers der Staten-Generaal hebben ieder een griffier en aan dezen ondergeschikte commiesgriffiers, welke ambtenaren, niet door den Koning, maar door de Kamers zelve benoemd worden. Zij zijn tevens belast met het toezigt op de bibliotheek der Kamers, en worden uit ’s lands kas betaald. — De Provinciale griffie is het bureau van den griffier der Provinciale Staten, of ook wel, al de bureaus van de Provinciale ambtenaren in dienst van de administratie der Provincie — als commiezen, adjunctcommiezen, klerken, geagreëerden, enz. Afdeelingen der Provinciale griffie in laatstgemelden zin zijn dan het bureau voor de militie en de schutterij, het bureau voor het armwezen, voor de statistiek, voor de gemeentecomptabiliteit, voor waterschaps- en waterstaatswerken, en zoovele afzonderlijke meer als er voor den geregelden gang van de dienst noodig zijn. De griffier der Staten is het hoofd van het ambtenarenpersoneel, aan die bureaux verbonden; hij zelf is provinciaal ambtenaar, die door de Provincie bezoldigd, en door de Provinciale Staten uit eene voordragt van den Commissaris des Konings en de Gedeputeerde Staten benoemd wordt. Hij notuleert het verhandelde in de vergaderingen der Provinciale en Gedeputeerde Staten, zonder lid te zijn van die ligchamen en daarin stem uit te brengen. De griffiers en hunne substituten van den Hoogen Raad, de Provinciale Hoven, de regtbanken en kantongeregten zijn rijksambtenaren. Alléén de laatstgenoemden treden om de vijf jaar af, doch zijn dadelijk herbenoembaar; de overigen worden, als de meeste staatsambtenaren, tot wederopzeggens toe aangesteld. Hun werkkring omvat de werkzaamheden, die hierboven voor eiken griffier in ’t algemeen zijn opgegeven.

Hun salaris is gedeeltelijk vast — en dit deel wordt als tractement door den Staat uitbetaald —, gedeeltelijk bestaat het uit emolumenten, namelijk bijdragen, die betaald worden door de regtzoekenden, welke met de griffie in aanraking komen door geregtelijke of buitengeregtelijke handelingen, als: het nemen van conclusiën, het deponéren of ligten van stukken, het nemen van inzage, afschriften, of uittreksels uit acten, registers enz. Er valt nog al wat tegen te zeggen, dat de Staat zijne ambtenaren door zulke emolumenten laat bezoldigen. De waardigheid van het ambt lijdt er onder, doordien de ambtenaar en het publiek partijen worden met tegenstrijdige belangen: de verleiding van den ambtenaar, om de kosten onnoodig op te drijven, wordt groot, en geeft aan de justitiabelen grond tot het voeden van wantrouwen omtrent zijne naauwgezette eerlijkheid. Het laat zich regtvaardigen, dat de Staat soortgelijke vergoeding neemt van eene door hem als zoodanig aan een particulier bewezene dienst, mits die vergoeding haar karakter als zoodanig beware, en door opdrijving van het bedrag niet ontaarde in eene eigenlijke belasting. Want eene belasting in den eigenlijken zin des woords kan en mag voor deze soort van dienstbetoon niet gevorderd worden: en, al ware zij in beginsel te verdedigen, toch blijft hare heffing onraadzaam, omdat zij de positie van de regtzoekenden noodeloos verzwaart, en dus werkt als eene premie op het onregt. Het voeren van een procés wordt bij ons nog door soortgelijke andere onbillijke heffingen — vooral van registratieregt — bemoeijelijkt: gelukkig is eene andere dergelijke hatelijke belasting, bekend onder den naam van griffieregten, — waarin ook de griffiers hun aandeel hadden, ’t welk thans is vervangen door eene vaste som voor bureaukosten — verdwenen door hare afschaffing bij de wet van 31 December 1856, Stbl. N° 165.