Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Goya

betekenis & definitie

Goya (Francisco), een Spaansch schilder en graveur, geboren den 31sten Maart 1746 te Fuente de Todos in Aragon, kwam op aansporing van een monnik, die hem met houtskool een ezel op den muur zag teekenen, in de leer bij een schilder, begaf zich vervolgens naar Rome, en vestigde zich bij zijn terugkeer te Madrid. Hier werd hij de gunsteling van koning Karel IV, die hem in 1789 tot kamerschilder en in 1799 tot eersten hofschilder benoemde.

Ook bij de Koningin was hij zeer gezien, en hij genoot de bewondering en de toegenegenheid der hovelingen. Hij had, evenals Rubens, van Dijck en Velasquez, zijne huiselijke zaken op grooten voet ingerigt, en wel in een prachtig buitenverblijf nabij de hoofdstad, waar hij feestmalen gaf en een atelier bezat. Hij schilderde vele stukken voor kerken, — voorts allegorieën, portretten en genrestukken. Met zijne schilderijen heeft hij echter geenszins den meesten roem behaald.

Zijne teekening is gebrekkig, doch de beweging der figuren krachtig; zijn coloriet is veelal dof en bleek en maakt toch een diepen indruk. Veel meer heeft hij zich intusschen onderscheiden als graveur. Zijne behandeling gelijkt op die van Rembrandt en bestaat in eene verbinding der aqua-tinta- en etsmanier, geholpen door de graveernaald. Zijne platen zijn doorgaans donker, en een hel licht doet daarbij de figuren te voorschijn treden.

Als caricatuurteekenaar volgt hij een oorspronkelijken weg, hem aangewezen door zijne fantasie, die somtijds van eene aan krankzinnigheid grenzende opgewondenheid getuigt, terwijl hij critiek met satyre vermengt en het ongehoorde en onmogelijke op het gebied des werkelijken levens zoekt te brengen. Zijne menschelijke figuren gelijken op hyéna’s, uilen, katten, ezels, zwijnen of nijlpaarden — mengsels van werkelijkheid en verbeelding. Al het zonderlinge, dat het oude Spanje onderscheidt, zooals valsche min, woest bijgeloof, sluipmoord bij nacht, het bedrijf van monniken en bandieten, van heksen en Zigeuners — dat alles weet hij op eene indrukwekkende wijze te schetsen.

Grooten roem heeft hij verworven door zijne „Caprichos (Fantasiestukken)”, die hij in de jaren 1793 tot 1796 in 80 bladen in het licht deed verschijnen. Voorts heeft men van hem „Tauromaquia (Stierengevechten)” in 33 bladen, — en „Desastros de la guerra (Oorlogs-ellenden)”, in 80 bladen, —alsmede „Proverbios (Spreekwoorden)” in 18 bladen. Tegen het einde van zijn leven vervaardigde hij steengravures, vooral tafereelen van stierengevechten, waarin men het oorspronkelijk talent opmerkt van den nagenoeg blinden grijsaard. Hij overleed te Bordeaux den 16den Maart 1828.

< >