Göppert (Heinrich Robert), een verdienstelijk plantenkenner en palaeontoloog, geboren te Sprottau den 25sten Julij 1800, bezocht eerst het gymnasium te Glogau en daarna het Leopoldinum te Breslau, en legde zich vooral toe op de pharmacie. Voorts begaf hij zich naar de universiteit te Breslau en in 1824 naar die te Berlijn, om in de geneeskunde te studéren. Nadat hij in 1826 gepromoveerd was, vestigde hij zich te Breslau als privaat-docent met het belangrijk geschrift: „De acidi hydrocyanici vi in plantas (1827)”', waarna hij er leeraar werd aan het genees- en heelkundig instituut. Voorts werd hij in 1831 tot buitengewoon en in 1839 tot gewoon hoogleeraar in de kruidkunde benoemd, in 1852 tot directeur van den botanischen tuin, en verkreeg in 1855 den titel van „geheim Medecinalrath”.
Hij heeft zich verdienstelijk gemaakt jegens de geheele botanie, inzonderheid door zijne physiologisch-anatomische onderzoekingen en door zijne nasporingen omtrent de fossiele flora. Behalve een aantal artikels in tijdschriften schreef hij: Ueber die Wärmeentwickelung in den Pflanzen (1830)”, — „Ueber Wärmeentwickelung in den lebenden Pflanzen (1832)”, — „Ueber die chemische Gegengifte (1843, 2de druk)”, — „De Coniferarum structura anatomica (1848)”, — „Ueber das Ueberwallen der Tannenstöcke (1842)”, — en „ Die fossilen Coniferen verglichen mit denen der Jetztwelt (1850)”. Voorts leverde hij eene reeks van werken over het voorkomen van fossiele planten, en hierop volgden: „Ueber die fossilen Farnkräuter (1836)”, — „Ueber die Beschaffenheit der fossilen Steinkohlenflora in verschiedenen Steinkohlenablagerungen eines und desselben Reviers (met Beinert, Leiden 1849)”, — „Beiträge zur Tertiärflora Schlesiens (1852)”, — „Die Tertiärflora von Schosznitz in Schlesien (1855)”. — „Die Tertiärflora auf der Insel Java (’s Hage (1855)”, — Ueber die fossile Flora der sil rischen, der devonischen und untern Kohlenformation (1860)”, en „Die fossile Flora der permischen Formation (1864)”, terwijl hij eene volledige lijst leverde der tot 1850 ontdekte fossiele planten in den „Index palaeontologicus (1848—1850)” van Bronn. Onderscheidene werken van dezen schrijver werden bekroond, onder anderen door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen. Den botanischen tuin te Breslau heeft hij op eene uitmuntende wijze ingerigt, en hij deed daarvan eene beschrijving in het licht verschijnen. Ook heeft hij van het door hem gesticht botanisch muséum een afzonderlijk verslag gegeven. Zelf bezat hij eene verzameling van fossielen als men nergens ter wereld aantreft, welke dezer dagen door den Staat is aangekocht.