Goblet (Albert Joseph), graaf van Alviëlla, een Belgisch generaal, geboren te Doornik den 26sten Mei 1790, ontving zijne opleiding aan militaire scholen in Frankrijk en trad in 1811 als officier der genie in Fransche dienst, nam deel aan den veldtogt in Spanje en klom weldra op tot kapitein. Na den val van Napoleon zag hij zich geplaatst bij het Nederlandsche leger, streed bij Waterloo, werd toegevoegd aan het korps ingenieurs en bestuurde den bouw der vestingwerken van Nieuwpoort en Meenen. Daar hij zich bij het uitbarsten van de Belgische omwenteling van 1830 aan de zijde der opstandelingen voegde, werd hij door het Voorloopig Bewind bevorderd tot kolonel en directeur-generaal van het korps ingenieurs en kort daarna tot krijgscommissaris-generaal. Dewijl men hem echter verdacht van begunstiging der Oranje-partij, zag hij zich genoodzaakt, in Maart 1831 de portefeuille van Oorlog, hem door den regent toevertrouwd, neder te leggen.
Niet lang daarna echter koos Doornik hem tot lid van de Kamer van Vertegenwoordigers, waarna Koning Leopold hem benoemde tot inspecteurgeneraal van de vestingen en van het korps ingenieurs, en, nadat hij als Belgisch gevolmagtigde de Conferentie te Londen had bijgewoond, in 1832 tot minister van Buitenlandsche Zaken. De gevolgen zijner staatkunde waren de dwangmaatregelen tegen ons Vaderland en de Conventie van 21 Mei 1833, welke aan België een voor zijne nijverheid hoogst weldadig status quo waarborgde. Intusschen werd hij niet herkozen als volksvertegenwoordiger, zoodat hij den 27sten December 1833 zijne portefeuille nederlegde en als gezant naar Berlijn vertrok, waar hij als zoodanig werkzaam was van 1 Februarij tot 31 Mei 1834. Nu ging hij in die betrekking naar Lissabon, waar hij gedurende den opstand van 1837 aan de Koningin belangrijke diensten bewees, zoodat zij hem tot graaf van Alviëlla bevorderde. In 1839 keerde hij terug naar Brussel en werd er minister van Staat zonder portefeuille, terwijl hij voorts in dat jaar van 15 Julij tot 13 November den gezantschapspost bekleedde bij onderscheidene kleine Duitsche hoven. Onder het ministérie Nothomb (1843) werd hij weder met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken belast, maar trad af in 1845 bij de vorming van het clericaal kabinet du Theux. Den 14den Maart 1854 als luitenant-generaal op pensioen gesteld, hield hij zich sedert dien tijd met historischen arbeid bezig.
In 1863 verscheen zijn boek: „Des cinq grandes puissances de l’Europe, dans leurs rapports politiques et militaires avec la Belgique. Une mission à Londres en 1831’’, en in 1864 gaf hij uit: „Dix-huit mois de politique et de négociations se rattachant à la première atteinte portée aux traités de 1815”. Goblet overleed den 5den Mei 1873. — Zijn eenige zoon Eugeen was eenige jaren lid der Kamer voor het arrondissement Brussel en zetelde er op de banken der uiterste linkerzijde. Hij overleed 1863 in een krankzinnigengesticht. — Eugeen Goblet, zoon en kleinzoon der bovengenoemden, heeft zich ofschoon nog zeer jong, reeds een naam verworven als schrijver van „Desarmer ou déchoir. Essai sur les relations internationales (1872)” en „Sahara et Laponie)” (1874)”. Hij vertegenwoordigt het arrondissement Brus in de Provincieale-Staten van Brabant.