Goa, eene Portugésche bezitting, aan de westkust van Vóór-Indië tusschen de Britsche gewesten Konkan en Kanara gelegen, telt op ruim 68½ □ geogr. mijl ongeveer een half millioen inwoners, waarbij zich slechts weinige Europeanen bevinden, terwijl 2/3de der inboorlingen de Christelijke godsdienst hebben aangenomen. De belangrijkste voortbrengselen des lands zijn rijst, peper, kokos- en betelnoten. Het gebied van Goa, met den naam van vorstendom bestempeld, bestaat uit 6 eilanden en de provinciën Salcete en Bardez, en vormt het voornaamste bestanddeel van het Portugésche generaal-gouvernement van Indië, waartoe nog Diu en Damao, te zamen met omstreeks 50000 inwoners op bijna 4½ □ geogr. mijl, behooren. Het is evenwel slechts een gering overblijfsel van het vroegere vice-koningrijk van Indië. — De tegenwoordige hoofdstad van Goa, Pangam, Pandsjim (Porto Pangi) of Villa nova de Goa genaamd, ligt op eene vlakke, zandige kust, welke door een arm der zee in een eiland is veranderd, bezit eene uitmuntende haven, doch slechts weinig handel en ongeveer 10000 inwoners.
Men heeft beroemde arak-stokerijen. — Oud-Goa, ten oosten van de nieuwe stad gelegen, werd in 1510 door Alberquerque veroverd en tot hoofdstad van het vice-koningrijk bestemd. Weldra verlegde zich de handel van Calcutta en andere steden der kust derwaarts; zij werd in 1589 de zetel van den onderkoning en van den aartsbisschop-primaat van Portugeesch Indië en verhief zich tot eene fabelachtige magt, welvaart en weelde. Zij had, zonder de voorsteden, een omvang van 11/4 geogr. mijl, telde 200000 inwoners, was naar de zeezijde ongemeen versterkt, en bezat vele merkwaardige gebouwen, namelijk een prachtig paleis van den onderkoning, een grootsch paleis der Inquisitie, uitgestrekte magazijnen, fraaije winkels, vele kerken en kloosters, een uitmuntend hospitaal enz. De haven, door vestingwerken beveiligd en eene der ruimste en beste van geheel Indië, bleef, vooral nadat de Portugézen in 1641 Malacca verloren hadden, het middelpunt van een reusachtigen handel. Al de bezittingen van Portugal, van de Kaap de Goede Hoop tot aan Macao in China, was onderworpen aan de heerschappij van den onderkoning van Goa, en het gezag van de regtbank der Inquisitie strekte zich uit over alle Portugezen in Indië en over alle inboorlingen, die de Christelijke godsdienst hadden aangenomen, doch niet over den onderkoning, den aartsbisschop-primaat en zijn vicaris.
Maar al die glans was reeds na 1½ eeuw verdwenen; de oorzaak hiervan lag in de handelingen der Jezuïeten en der Inquisitie, in eene onvoorzigtige vermenging der lagere Indische kasten, en in de veroveringen der Nederlanders en Engelschen. De ondergang der stad werd voorts bevorderd door het verergeren van het reeds ongunstige klimaat en door eene besmettelijke ziekte, welke er in den aanvang der 18de eeuw uitbarstte en de inwoners aanspoorde, om de oude stad te verlaten en eene nieuwe te stichten. In 1753 verplaatste de onderkoning zijn zetel naar Pangani, en niet lang daarna werden de Jezuïeten verdreven en de kerken en kloosters verwoest. Het oude Goa is thans een bouwval met een 30-tal gebouwen — vervallen kloosters en kerken —, die nog door monniken en nonnen worden bewoond.