Gleim (Johan Wilhelm Ludwig), gewoonIijk vader Gleim genoemd, een verdienstelijk Duitsch dichter, werd geboren te Erinsleben bij Halberstadt den 2den April 1719, studeerde te Halle, werd huisonderwijzer bij den overste von Schulz te Potsdam, en kwam aldaar in kennis met prins Wilhelm, een zoon van den markgraaf van Brandenburg-Schwedt, die hem als secretaris in dienst nam. In dien tijd sloot hij eene duurzame vriendschap met Ewald Christian von Kleist.
De tweede Silézische oorlog rukte de vrienden van elkaâr (1754) en beroofde Gleim van zijn beschermer, die vóór Praag sneuvelde. In het volgend jaar werd hij secretaris bij den „Alten Dessauer”, doch daar hij de ruwheid van dezen niet verdragen kon, nam hij weldra zijn ontslag en vertrok naar Berlijn, waar hij vele teleurstellingen ondervond. Eindelijk werd hij in 1747 tot domsecretaris te Halberstadt benoemd, en hij knoopte nu betrekkingen aan met de meest gevierde dichters van Duitschland. Daar hij ongehuwd bleef, werden zijne huishoudelijke aangelegenheden bezorgd door zijne geestige nicht Sophie Dorothea Gleim, die onder den naam van Gleminde door vele dichters bezongen werd.
Na den dood van Frederik II veranderde de geestdrift van Gleim voor dien grooten koning in gloeijende vaderlandsliefde. De Fransche Revolutie vervulde hem met afschuw, en onophoudelijk verkondigde hij de Duitsche eenheid en wekte allen op tot een strijd op leven en dood ter redding des Vaderlands. Twee jaar vóór zijn dood werd hij geheel en al blind, doch ook toen nam hij nog levendig deel aan de groote gebeurtenissen van zijn tijd. Hij overleed den 18den Januarij 1803 en werd volgens zijne begeerte in zijn tuin te Halberstadt begraven. In eene ode, die zijn naam draagt, heeft Klopstock hem op eene treffende wijze geschetst. Zijn „Versuch in scherzhaften Liedern (1744—1745)” vond aanstonds algemeenen bijval, hoewel zijne anacreontische poëzij wel wat flaauw is.
Daarop volgden: „Lieder ernster Art”, — „Fabeln”, — en „Romanzen”. Verreweg het voortreffelijkst zijn echter zijne „Kriegslieder (1778)”, welke hij uitgaf als het werk van een Pruissischen grenadier. Hij was een menschenvriend in den edelsten zin van het woord, en zijne verhevene gevoelens treden te voorschijn in: „Halladat, oder das rothe Buch (1774)”. Zijne „Fabeln und Erzählungen, goldene Sprüche und Lieder für Kinder” zijn in 1810 door Körte uitgegeven, die desgelijks zijne „Sämmtliche Werken (1811—1813, 7 dln)” in het licht deed verschijnen.