Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Giskra

betekenis & definitie

Giskra (Karl), een Oostenrijksch staatsman, geboren den 29sten Januarij 1820 te Trübau in Moravië, bezocht in 1837 de universiteit te Weenen, waar hij in de regten studeerde. Bereids in 1840 verkreeg hij den graad van doctor in de wijsbegeerte, en in 1843 dien van doctor in de regten. Reeds vóór dezen tijd werd hem tijdelijk het hoogleeraarsambt in de geschiedenis toevertrouwd. In 1844 trad hij in staatsdienst, doch kort daarna werd hij tot assistent en in 1846 tot buitengewoon hoogleeraar in de staatswetenschappen enz. aan de hoogeschool te Weenen benoemd.

In Maart 1848 behoorde hij tot de leden van den academischen Senaat, welke de zijde der volksbeweging kozen. Hij organiseerde het studenten-legioen en werd door dit laatste naar het Vóór-Parlement te Frankfort aan de Main afgevaardigd. In 3 kiesdistricten tot lid van de Duitsche Nationale Vergadering benoemd, nam hij aan hare beraadslagingen deel, totdat zij haren zetel naar Stuttgart verlegde. Tegen het einde van 1850 keerde hij terug naar Oostenrijk, waar hij 10 jaar lang vruchtelooze pogingen aanwendde, om als advocaat te worden toegelaten. Dit gelukte hem eerst in 1860, doch niet te Weenen, maar te Brünn. Hij verwierf er spoedig het algemeen vertrouwen en eene uitgebreide practijk. Weldra werd hij tot lid van den gemeenteraad, van den Landdag en van den Rijksdag gekozen. Op den Landdag van Moravië bevond hij zich aan het hoofd der Duitsch-liberale partij, alsook in den Rijksraad, waar hij zich door zijn redenaarstalent onderscheidde.

Steeds trad hij op als de moedige verdediger van alle vrijzinnige denkbeelden van zijn tijd. In het voorjaar van 1866, kort vóór het binnentrekken der Pruissen in Brünn, werd hij aldaar tot burgemeester gekozen. In 1867 werd hij voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, en niet lang daarna in het ministérie Auersperg belast met de portefeuille van Binnenlandsche Zaken. Als zoodanig bleef hij werkzaam in het ministérie Hasner, doch nam in Maart 1870 zijn ontslag, omdat hij alstoen geene genoegzame sympathie vond voor zijn voorstel, om op de leden van het Huis van Afgevaardigden de regtstreeksche verkiezingen toe te passen. Gedurende zijn bewind heeft hij vele vrijzinnige maatregelen genomen, en bij zijne aftreding verleende de Keizer hem den titel van geheimraad. Na dien tijd werd hij door de stad Weenen bij herhaling afgevaardigd naar den Landdag en door dezen naar den Rijksdag gezonden, waar hij met ijver strijd voert voor zijne beginselen. Hij heeft voorts de betrekkingen op zich genomen van voorzitter der Franco-Oostenrijksche Bank te Weenen en van Oppercurator van de eerste Oostenrijksche spaarkas.

< >