Giganten (De) worden door Homérus voorgesteld als een reusachtig, woest geslacht, bij de goden gehaat en eindelijk door deze verdelgd. Bij Hesiodus komen zij voor als zonen van Gaea (de Aarde), voorzien van blinkende wapens en sterke speren. Later verhieven zij zich tegen Zeus (Jupiter) en de overige bewoners van den Olympus. Immers volgens Apollodorus bragt Gaea, vertoornd omdat Zeus de Titans in den Tartarus geworpen had, met Uranus de Giganten voort, reuzen met drakenstaarten en bestemd om tegen Zeus te strijden.
In de Phlegraeïsche velden bestormden zij met rotsblokken en brandende eikenstammen den Olympus, en er ontstond eene geweldige worsteling, waarbij de goden, ondersteund door Héracles (Hércules), de overwinning behaalden. Alcyoneus werd door Héracles gedood, en Porphyrion door Zeus met een bliksemstraal verpletterd. Tot de strijdende Giganten, wier aantal volgens Hyginus 24 bedroeg, behoorden voorts Ephilaltes, Eurytus, Clytius, Enceladus, Pallas, Polybotes, Hippólytus, Gration, Agrius en Thoön. Zij werden meerendeels onder vulcanische eilanden begraven, zooals Enceladus onder Sicilië en Polybotes onder Cos. Vele dichters hebben dezen geweldigen oorlog bezongen, — onder anderen ook Focquenbrock in zijn „Typhon of de Reuzenstrijd”.