Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Geysbeek

betekenis & definitie

Geysbeek (Pieter Gerardus Witsen), een Nederlandsche letterkundige, geboren te Amsterdam den 30sten December 1774, kwam reeds vroeg op een voornaam koopmanskantoor. Zijn ongewone lust tot studie bewoog hem, om den nacht te besteden aan de beoefening der oude en nieuwe talen. Weldra zeide hij het kantoor vaarwel en werd zijn vader behulpzaam in den boekhandel, terwijl hij zich vervolgens uitsluitend aan de letterkunde wijdde, en den 13den October 1833 te Amsterdam overleed.

Hij was begaafd met een scherpzinnig oordeel en bezat eene uitgebreide kennis. Vooral heeft hij zich bekend gemaakt als een verdienstelijk vervaardiger van puntdichten, terwijl hij tevens uitmuntende vertalingen leverde. Hij schreef: „De hedendaagsche Olympus; een droom (1796)’’, — „De hoop, eene boertigparadoxe verhandeling (1801)’’, — „Panorama der Nederduitsche taal (1805)”, — „Verhandeling over het puntdicht (1810)”, — „Puntdichten (1809)”, — „Nieuwe puntdichten (1813, 3 stukjes)”, — „Epigrammatische anthologie of keur van puntdichten uit de beste Nederlandsche dichters (1821)”, — „Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters (1821—1827, 6 dln)”, — „Gedichten (1825)”, — „Galerij van Nederlandsche dichters (2 stukken)”, — „Nederduitsch rijmwoordenboek, waarin de bruikbare rijmwoorden uit de beste dichters bijeenverzameld zijn (1829, 2de druk 1849)”, — „Algemeen noodwendig woordenboek der zamenleving (1831, tot en met Groenland)”, enz.

< >