Gesenius (Friedrich Heinrich Wilhelm), een uitstekend beoefenaar der Oostersche taal en oudheidkunde en de grondlegger der taaien oordeelkundige verklaring van het Oude Testament, werd geboren te Nordhausen den 3den Februarij 1785 en studeerde te Helmstedt en te Göttingen. Nadat hij korten tijd leeraar was geweest aan het paedagogium te Helmstedt, werd hij in 1806 repetitor te Göttingen. en in 1809 hoogleeraar aan het gymnasium te Heiligenstadt. In 1810 echter werd hij buitengewoon en in 1811 gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid te Hallo. Bij de herstelling der universiteit in 1814 behield hij zijne betrekking, werd in hetzelfde jaar doctor in de theologie, en ondernam in 1820 eene wetenschappelijke reis naar Parijs en Oxford, om er zijne lexicologische kennis van de Semietische talen uit te breiden.
In weerwil van eene gestadige verdachtmaking, waaraan hij en zijn vriend Wegscheider van de zijde der orthodoxe partij blootstonden, bleef hij als schrijver en leeraar met uitstekend gevolg werkzaam. Hij heeft de spraakkunst van het Hebreeuwsch aanmerkelijk verbeterd en de woordenboeken desgelijks. Hij overleed den 23sten October 1842. Van zijne geschriften noemen wij: „Hebräisches und chaldäisches Handwörterbuch für das Alte Testament (1810— 1812, 2 dln, 6de druk 1863)", — „Hebräisches Elementarbuch (2 dln)", bestaande uit eene „Hebräische Grammatik (1813, 18de uitgave 1857)” en een „Hebräisches Lesebuch (1814, 10de uitgave 1865)", — „Kritische Geschichte der Hebräischen Sprache und Schrift (1815, 2de uitgave 1827)”, — „Grammatisch-kritische Lehrgebäude der Hebräischen Sprache (1817, 2 dln)”, — en „Uebersetzung des Propheten Jesaias u. s. w. (1820—1821, 3 dln)”.