Georgiё in het Russisch Groesia, het voornaamste gedeelte van Trans-Caucasië, heet bij de inboorlingen Karhli, bij de Ouden Iberia, bij de Byzantijnen Georgia, en in het Perzisch en Turksch Goerdsjistan, ligt in het diepe dal tusschen den Caucasus en het Armenisch gebergte, grenst ten noorden aan het gewest der Caucasische bergvolken, ten zuiden aan Armenië, ten westen aan de Zwarte Zee en ten oosten aan Shirwan, en bevat, schoon minder uitgebreid dan voorheen, de landschappen Kasjeth, Karthli, Karthaliniën (Kardoel), Imeretië, Mingrelië en Goerië, van welke de eerste 3 het eigenlijk Georgië uitmaken.
Voor zoover het tegenwoordig over de Russische gouvernementen Tiflis en Koetaïs, alsmede over het landschap Mingrelië met Swanethië en Sinoersakan verdeeld is, heeft het eene oppervlakte van bijna 1416 □ geogr. mijl met ruim 1140000 inwoners (1862), terwijl het eigenlijke Georgië op 886½ □ geogr. mijl ruim ½ millioen ingezetenen heeft. Van de geheele bevolking behooren 835000 tot den Georgischen stam; de overigen zijn Turken, Osseten, Arméniers, Israëlieten, Russen en Duitschers. Omstreeks een millioen belijdt er de Christelijke godsdienst. Van de rivieren vermelden wij de bevaarbare Koer (Kyros), die de Aras (Araxes) opneemt en zich uitstort in de Caspische Zee, en de Rion (Phasis), welke zich heenspoedt naar de Zwarte Zee. Het klimaat is er in het algemeen zacht en gezond, en alleen in de laagste gedeelten en aan de kust drukkend warm en hinderlijk. Met betrekking tot den bodem behoort Georgië tot de schoonste en rijkste gewesten van Klein-Azië.
De bergen bevatten er vele metalen en andere delfstoffen en zijn er bedekt met fraaije loofboomwouden. De wijnstok, vele ooftboomen en de katoenheester groeijen er in het wild. Voorts heeft men er rijst, tarwe, gerst, haver, maïs, gierst, tabak, allerlei ooft, meekrap, hennep en vlas, en de dalen zijn er bekleed met kostelijke weiden. Behalve veel klein wild, vindt men er herten, reeën, wilde zwijnen, vossen en sjakals. Wilde bijen leveren er een bedwelmenden honig. Een belangrijke tak van nijverheid is er de wijnbouw, — voorts houden de inwoners zich bezig met de zijde-, de bijen en de veeteelt. Men weidt er groote kudden schapen, die tot de vetstaarten behooren en uitmuntend vleesch, maar slechte wol opleveren. Groote zorg wordt er aan de paarden besteed, hoewel deze niet bijzonder getrokken worden.
De Georgiërs, tot het Caucasische ras behoorend, zijn beroemd wegens hunne schoonheid, weshalve blanke slaven en slavinnen uit dien stam door de Turken duur worden betaald. Ook naar den geest zijn zij geenszins misdeeld, maar eene langdurige onderdrukking heeft hen zonder verpoozing geteisterd en de ontwikkeling hunner gaven belemmerd. Die onderdrukking hebben zij zoowel ondervonden van hun eigen adel als van de Turksche heerschappij. Onder laatstgenoemde zijn zij getrouw gebleven aan hunne Christelijke belijdenis. Wél is hun toestand onder het Russisch bewind aanmerkelijk verbeterd, maar nog ver van benijdenswaardig. Vele takken van nijverheid wachten er op ontwikkeling. Intusschen wordt er een aanzienlijke handel gedreven te Tiflis en te Achaltsiche. Van de overige merkwaardige plaatsen noemen wij nog Jelisabethpol met ruim 15000 inwoners; in de nabijheid van deze stad bevinden zich twee Duitsche koloniën.
De oudste geschiedenis der Georgiërs, die, naar hun zeggen, van Thargamus, een achterkleinzoon van Japhet afstammen, is met fabelen doorweven. Daarin bekleedt een zekere Mtskhethos eene belangrijke plaats als de stichter van Mtskhetha, de voormalige hoofdstad des lands, wier puinhoopen men omstreeks 3 geogr. mijl ten noordwesten van Tiflis aantreft. In de geschiedkundige berigten komen zij eerst voor in den tijd van Alexander de Groote, aan wien zij zich onderwierpen. Na zijn dood echter werden zij door Pharnawas vrijgemaakt van de vreemde heerschappij en tot een zelfstandig rijk vereenigd. Met Pharnawas begint eene reeks van Koningen uit verschillende vorstenhuizen, die omstreeks 21 eeuwen in Georgië den schepter zwaaiden.
Tegen het einde der 4de eeuw verdrong het Christendom er de aloude godsdienst, welke waarschijnlijk eene dergelijke was als de Perzische. Daardoor bleef het verbonden met het Byzantijnsche Keizerrijk en bood hieraan bijstand tegen den aanvallen der Sassaniden. Toen het rijk van laatstgenoemden door de Arabieren vernietigd was, herschiepen deze Georgië in eene provincie van het rijk der Khalifen, terwijl de koningen van Georgië de wijk namen naar het gebergte, om hier hunne onafhankelijkheid te bewaren. Wél herkregen zij deze ten volle, toen tegen het einde der 9ie eeuw het Arabische Khalifaat ten ondergang neigde, maar slechts voor korten tijd, daar zij in de 10de eeuw weder schatpligtig werden aan de Perzen. Eerst ten tijde van Bagrat III, tegen het einde der 10de eeuw, herkregen de Georgiër hunne zelfstandigheid, welke zij tot aan de heerschappij der Mongolen, in de 13de eeuw, handhaafden.
Dit tijdperk is de gouden eeuw van Georgië. Hoewel de ingezetenen nog gedurig met de Seldsjoeken moesten oorlogen en zelfs eenigen tijd voor hen het onderspit dolven, bleven zij doorgaans overwinnaars, en het Georgische rijk bezat in die dagen zijne meest-beroemde vorsten, zooals David III (1089—1126), die de uitgewekene Georgiërs terugriep, de verwoeste steden en dorpen weder opbouwde, Tiflis heroverde, de overwinning behaalde op de naburige Mohammedaansche Staten, de legers der Seldsjoeken versloeg, zich van Sjirwan, een gedeelte van Armenië en van andere naburige gewesten meester maakte en zijne heerschappij uitbreidde tot aan Trebisonde, — en vooral de Koningin Thamar (1184—1206), die haar gezag oefende van de Zwarte tot aan de Caspische Zee, het Christendom onder de Caucasische bergbewoners verbreidde, en vele Mohammedaansche en Christelijke vorsten voor haren schepter deed buigen, — alsmede haar zoon George IV (1206—1222), die de Perzen overwon, velen van hen tot het Christendom bekeerde, en zich ook met de opperhoofden der Kruisvaarders verbond, om den Islam uit Palaestina te verdringen. Dit glansrijk tijdperk der geschiedenis van Georgië nam echter spoedig een einde, zoowel wegens binnenlandsche bedorvenheid, veroorzaakt door de geweldenarijen en uitspattingen der Koningin Roesoedan (1223—1248), als door de invallen der Mongolen, die het land veroverden en in hunnen Staat inlijfden.
De vernietiging der Mongoolsche heerschappij in de 14de eeuw schonk weder onafhankelijkheid aan Georgië onder het bestuur van George VI, die zich daarenboven van eenige naburige gewesten meester maakte, doch reeds tegen het einde dier eeuw viel het land in de handen van Tamerlan. Eerst George VII, die naar het gebergte geweken was, bevond zich in het begin der 15de eeuw in staat, om de Muzelmannen te verdrijven en het Christendom in zijne voormalige regten te herstellen. Zijn opvolger Alexander I beging echter de groote fout, dat hij het rijk onder zijne 3 zonen verdeelde: Wachthang verkreeg Imeretië, Mingrelië en Goerië, — Demetrius (Constantijn) Karthli, — en George Kasjeth. Die Staten werden vervolgens nogmaals gesplitst, zoodat er een tijd kwam, waarin 26 vorsten in Georgië heerschten. Over het geheel kan men nu de verdere geschiedenis van Georgië verdeelen in die der oostelijke Staten, welke met Perzië, en die der westelijke, welke met Turkije in aanraking kwamen. De eerste moesten reeds in de 16de eeuw bukken onder de Perzische heerschappij en hadden veel van de vreemde, maar nog meer van hunne eigene vorsten te lijden. Langzamerhand werden er echter betrekkingen met Rusland aangeknoopt. Reeds in 1579 poogden de Georgiërs een verbond te sluiten met laan Wasiljewintsj, om zich van het juk der Perzen te bevrijden, doch eerst Fedor Iiwanowitsj nam in 1585 Alexander III, koning van Kasjeth, onder zijne hoede.
Omstreeks eene eeuw later huwde Heraclius I, koning van Kasjeth, met eene dochter van czaar Alexis, en later werd de band met Rusland nog meer aangehaald, vooral onder Theimoeraz II, koning van Kasjeth, die in 1740, schoon zelf een Christen, van zijn schoonzoon Nadir, sjach van Perzië, ook Karthli verkreeg en deze 2 rijken vereenigde, zoodat hij na den dood van Nadir (1747) het Perzische juk afwierp, waarna zijn zoon Heraclius II zich in 1783 een leenman van Rusland verklaarde. Wél werd hij om die reden door sjach Aga-Moharmmed in 1795 verjaagd, doch de Russische wapens herstelden hem in zijne heerschappij. Intusschen was de toestand des lands zóó ellendig geworden, dat George XI, de opvolger van Heraclius, het gewillig afstond aan Paul, keizer van Rusland, door het verdrag van 5 December 1799. Na het overlijden van George (1800) verklaarde Paul bij besluit van 18 Januarij 1801, dat Georgië was ingelijfd in het Russische rijk, terwijl David, de zoon van George, er met het bestuur belast bleef tot in 1802. Toen herschiep Alexander het land in eene Russische provincie, waarna de leden van het vorstenhuis van Georgië met jaargelden begiftigd of in hooge militaire betrekkingen bij het Russische leger geplaatst werden.
In het westelijk gedeelte van Georgië scheidden zich in de 2de helft der 15de eeuw Mingrélië en Goerië van Imerétië, welk laatste niettemin de voornaamste Staat bleef, die heerschappij zocht te voeren over de beide andere. Hierdoor ontstonden veelvuldige oorlogen, welke die gewesten prijs gaven aan de invallen der Caucasische bergbewoners en vooral der Turken. Deze laatsten veroverden het eene stuk na het andere, maakten westelijk Georgië in den tijd van Soliman II (1636) cijnsbaar en hadden geruimen tijd een overwegenden invloed op de aangelegenheden des lands. Vooral levert er de strijd tusschen de vorstenhuizen van Imerétië en Mingrélie in het midden der 17de eeuw — een strijd, waaraan ook de Perzen, Turken en Goeriërs deelnamen — een huiveringwekkend schouwspel op. Goerië, hetwelk tegen het einde der 17de eeuw onderworpen was aan de koningen van Imerétië, maakte zich in het begin der 18de eeuw, bijgestaan door de Porte, onder wier bescherming het zich stelde, geheel en al onafhankelijk, maar werd door Soliman, koning van Imerétië, in het midden der 18de eeuw wederom veroverd en bleef aan de Imerétiërs onderworpen tot in 1801, toen het door de Russen werd bezet. Door het verdrag van 1810 kwam het voorts onder Russische heerschappij.
Aanvankelijk erkenden de Russen den minderjarigen zoon uit het laatste vorstenhuis als den leenpligtigen bestuurder des lands, doch in 1838 werd hij ter zijde geschoven en zijn gebied ingelijfd in het rijk van den Czaar. Ook Mingrélië bleef afhankelijk van Imerétië tot aan den 2den December 1803, toen Koning George van Mingrélië zich aan Rusland onderwierp, hetwelk hem en zijne nakomelingen handhaafde in het bezit der koninklijke regten. — In Imerétië onderscheidde zich in de 2de helft der voorgaande eeuw een dapper en hoogmoedig koning, Soliman I. Deze, verontwaardigd over de schandelijke schatting van 40 knapen en 40 meisjes, die het land jaarlijks aan de Porte moest opbrengen, kwam in opstand tegen de Turken en maakte, geholpen door Rusland, zich vrij van gemelde verpligting. Tevens weigerde hij, de opperheerschappij van Rusland te erkennen. Eerst Soliman II onderwierp zich den 25sten April 1804 aan den Czaar, maar omdat hij, althans naar men verzekerde, niet voldeed aan zijne verpligtingen, werd hij in 1810 te Titlis in hechtenis genomen en zijn gebied ingelijfd in het Russische rijk. Eindelijk is bij den Vrede van Adrianopel (1829) ook dat gedeelte van Georgië, hetwelk meer regtstreeks tot Turkije behoorde, met de vesting Achaltsische aan Rusland afgestaan.
De taal der Georgiërs is ruw, maar regelmatig en krachtig en heeft een eigenaardigen bouw. Zij behoort tot de agglutinérende talen en vormt met eenige andere takken den Ibérischen taalstam. Zij bezit eene aanzienlijke letterkunde, welke met de verkondiging van het Christendom een aanvang neemt en grootendeels bestaat uit geschriften van godgeleerden inhoud, uit vertalingen van den Bijbel en van de werken van Kerkvaders, alsmede van die van Plato en Aristóteles. De ongewijde letterkunde bloeide er inzonderheid in de 17de eeuw en bevat vooral gedichten en jaarboeken. Sommige heldendichten zijn afkomstig uit de dagen van Koningin Thamar. Wetenschappelijke werken, met uitzondering van eenige geschiedkundige, zoekt men er te vergeefs. In den laatsten tijd heeft zich echter onder de Georgiërs een groote ijver ter bevordering der wetenschap geopenbaard, en in het algemeen is er onder het Russisch bestuur, dat in 1802 te Tiflis de eerste school opende, het onderwijs vooruitgegaan.