Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Geel (Jacob)

betekenis & definitie

Geel (Jacob), een uitstekend Nederlandsch letterkundige, geboren te Amsterdam in 1784, studeerde aldaar en werd in 1811 huisonderwijzer te 's Hage. In 1823 zag hij zich benoemd tot tweeden bibliothecaris, in 1828 tot eersten bibliothecaris en buitengewoon hoogleeraar aan de académie te Leiden. Nadat hem in 1852 eene eervolle rust was vergund, overleed hij te Scheveningen den 11den November 1862. Van zijne talrijke werken vermelden wij een uitgave van Theócritus (1820) — „Anecdota Hemsterhusiana (1826)”, — „Scholia in Suetonium (1826)” — „Excerpta Vaticana (1829), — en den „Olympicus” van Dio Chrysostomus (1840) met een „Commentarius de reliquis Dionis orationibus”.

Voorts was hij medewerker van de „Historia critica sophistarum Graecorum (1823)”, stichtte met Bake, Peerlkamp en Hamaker de „Bibliotheca critica nova (1825 etc.)”, en leverde eene uitgave der „Phoenissae” van Euripides. Hij onderscheidt zich zoowel door eene grondige en geestige wijze van behandeling als door eene zuivere en bevallige Latiniteit. Hoogst belangrijk is voorts zijn „Catalogus codicum manuscriptorum, qui indeab anno 1741 Bibliothecae Lugduni Batavorum accesserunt (1852)”. Ook heeft hij Duitsche en Engelsche werken in het Nederlandsch overgebragt, en inzonderheid verwierf hij eene groote populariteit door de keurige stukken, die hij onder den titel: „Onderzoek en Fantasie (1838 en later)” heeft bijeengevoegd. Dat boekje is door keurigheid van stijl, zuiverheid van smaak en geestigheid van gedachten een juweel op het gebied der Nederlandsche letterkunde.

< >