Gebeh is de naam van een eiland in de straat van Dsjilolo. Het ligt onder den evenaar tusschen de eilanden Dsjilolo en Wageoe, en heeft bij eene breedte van één uur eene lengte van 7½ uren gaans. De beheerscher van Gebeh was voorheen onafhankelijk, doch later onderworpen aan den Sultan van Tidore. Bij dit eiland behooren de 9 Aijoe-eilanden, benevens eenige andere.
Men vindt er varkens, buideldieren, krokodillen, duiven, snippen, papegaaijen enz. De bodem is er over het geheel niet zeer vruchtbaar, doch levert rijst, kokosnoten, bananen, yams en sago. De heuvels, die zich niet hooger verheffen dan tot 200 Ned. el, zijn er met een overvloed van boomen begroeid, en men heeft er uitmuntend drinkwater, zoodat Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders er gedurig aanleggen, om zich daarvan te voorzien. De bewoners zijn Papoea’s en Tidorézen, van welke sommigen tot den Islam werden bekeerd, terwijl de overigen in het Heidendom bleven volharden. Zij houden zich hoofdzakelijk bezig met het visschen van tripang en pareloesters.