Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fremery

betekenis & definitie

Fremery (De) is de naam van een geslacht, dat, uit Henegouwen afkomstig, ook voorkomt onder de namen de Frameries, van Fremery en van Vramerije, Twee leden van dit geslacht waren onderteekenaars van het Verbond der Edelen, zoodat zij bij de komst van Alva de wijk moesten nemen naar Duitschland, waarna zij in den aanvang der 17de eeuw zich vestigden in Holland, Herman de Fremery was in 1672 schepen te Naarden, en zijn broeder Pieter burgemeester aldaar en bewindhebber der Oost-indische Compagnie. Tot de merkwaardige leden van lateren tijd behooren.

Petrus Isaäceus de Fremery, geboren te Berkenwoude den 8sten April 1737. Hij studeerde in de godgeleerdheid, was achtervolgens predikant te Zuiderwoude, Overschie, Goes en ’s Hertogenbosch, werd alhier in 1777 hoogleeraar in de Grieksche taal, verkreeg in 1810 zijn emeritaat, en overleed te Zeist den 7den December 1820. Hij is lid geweest van de commissie tot zamenstelling van het Evangelisch gezangboek.

Johannes de Fremery, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Berkenwoude den llden October 1741, studeerde in de godgeleerdheid en werd achtervolgens predikant te Poederoijen, Raamsdonk, Zierikzee en Middelburg (1779). Hier werd, wegens zijne Patriotsche gevoelens, zijne woning door het Pruissischgezinde graauw geplunderd, en hij zelf, toen hij de wijk wilde nemen naar Holland, op eene deerlijke wijze mishandeld. Op aandrang der welgezinden keerde hij echter in 1788 naar zijne standplaats terug, zag zich aldaar in 1805 benoemd tot hoogleeraar in de theologie aan het Athenaeum illustre, behoorde tot de directeuren van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen, en overleed te Middelburg den 22sten October 1819.

Jacobus de Fremery., jongste broeder der 2 voorgaanden. Hij werd geboren te GrootAmmers den 25sten Januarij 1748 en bekleedde vervolgens de betrekking van secretaris van curatoren der Leidsche Hoogeschool. Voorts was hij thesaurier te Leiden, en kwam in aanmerking voor een hoogleeraars-ambt in de regten te Harderwijk. Hij overleed den 30sten Januarij 1826. — Zijn zoon Petrus Isaäcus werd benoemd tot raadsheer in het Provinciaal geregtshof van Zuid-Holland, — en zijn kleinzoon Joannes Andréas is bekend als schrijver van eene „Memorie over de regten der stad Leiden op het Haarlemmermeer (1844)” en als lid van de Tweede Kamer der StatenGeneraal.

Nicolaas Cornelis de Fremery, eenige zoon van Petrus Isaäcus. Hij werd geboren te Overschie den lOden Januarij 1770, bezocht reeds op 15-jarigen leeftijd de Leidsche hoogeschool en promoveerde er 5 jaar later tot doctor in de wijsbegeerte met eene „Dissertatio philosophica inauguralis de fulmine (1790)”. Daarna besteedde hij 3 jaar aan de studie der geneeskunde, en verwierf hierin den doctoraten graad met eene „Dissertatio medica inauguralis de mutationibus figurae pelvis etc. (1793)”. Hij vestigde zich te Haarlem, beoefende er de delfstof- en dierkunde, nam proeven met van Marum, en werd in 1795 als opvolger van Steven Jan van Gemis benoemd tot hoogleeraar in de scheikunde enz. te Utrecht. Hij was er voorts president der provinciale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt, en bekleedde 2-maal de betrekking van rector magnificus.

Bij het vieren van zijn veertigjarig hoogleeraarsambt, en 5 jaar later, bij het ontvangen van zijn emeritaat, bragten zijne leerlingen hem hulde met kostbare geschenken, en zijne geneeskundige practijk strekte zich uit over eene halve eeuw. Hij was lid der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch instituut, van de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, enz. Lodewijk Napoleon benoemde hem tot „médecin de la maison du roi”, en Willem I versierde hem met de orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij heeft een aantal belangrijke opstellen geplaatst in verschillende tijdschriften, en vertaalde met van Werkhoven de „Grondbeginselen der scheikunde, door Lavoisier (1800, 2 dln)”, alsmede een dergelijk werk van Chaptal (1808). Hij overleed den 15den November 1844, eene keurige verzameling van anatomische praeparaten enz. nalatende.

Petrus Johannes Isaäcus de Fremery, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Utrecht den 29sten April 1797, studeerde aldaar in de geneeskunde en wis- en natuurkunde, promoveerde in beide vakken, en zag zich in 1829 benoemd tot hoogleeraar aan de veeartsenijschool en tot buitengewoon hoogleeraar aan de académie te Utrecht. Voorts was hij hoofdbestuurder der Nederlandsche maatschappij tot bevordering der pharmacie, buitengewoon lid der Koninklijke académie van Wetenschappen en ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed den 7den September 1855. Van zijne geschriften noemen wij: „Specimen zoölogicum, sistens observationes praesertim osteologicas de casuario Novae Hollandiae (1819)”, — „Verslag van het werktuig, door Romershausen uitgevonden, om door middel van drukking der lucht extracten, tincturen en infusiën te bereiden (1820)”. — „Archief voor den Aziatischen braakloop en al wat daartoe betrekking heeft enz. (1832—1834)”, — „Verhandeling over het zuiveren van besmette goederen enz. (1833)”, — en „Herinneringen aan het leven en de werkzaamheden van Jan Kops (1850)”.

Diderik Anne de Fremery, een Nederlandsch krijgsman. Hij was een zoon van Nicolaas de Fremery, schepen en vroedschap te Gorinchem, werd hier ter plaatse geboren den 13den Januarij 1777, zag zich op 18-jarigen leeftijd geplaatst als 2den luitenant bij het leger der Bataafsche Republiek, streed in Duitschland, alsmede bij Bergen (1799) en werd in 1800 bevorderd tot lsten luitenant, diende voorts onder Marmont, woonde in 1806 den veldtogt in Pruissen bij ging in 1808 naar Oost-Friesland om er den sluikhandel te beletten, nam voorts deel aan den oorlog in Spanje, werd in 1809 kapitein, in 1813 luitenant-kolonel en bataljons-chef, voorts ridder van het Legioen van Eer. Na de omwenteling werd hij in 1814 bij het Nederlandsche leger geplaatst als majoor met den rang van luitenant-kolonel, en werd in 1826 kolonel en kommandant te Ostende, later te ’s Hertogenbosch, in 1839 generaal-majoor, ontving in 1840 pensioen, en overleed te Oisterwijk bij ’s Hertogenbosch den 2den Februari) 1855. Hij wordt algemeen geroemd als een man van beproefde trouw, zeldzame naauwgezetheid en groote dapperheid.

Frémont (John Charles), een Amerikaansch generaal, werd geboren den 21sten Januarij 1813 te Savannah in den staat Georgia, had na den vroegtijdigen dood zijns vaders met behoeftige omstandigheden te worstelen, was reeds op 15-jarigen leeftijd onderwijzer in de wiskunde, en werd in 1836 burgerlijk ingenieur. in 1838 opgeklommen tot onderluitenant bij het korps topographische ingenieurs, onderzocht hij met Nicolet het toenmalig territorium Minnesota en bepaalde in het voorjaar van 1841 den loop der rivier Desmoines. Na zijn terugkeer te Washington trad hij in het huwelijk met de dochter van een invloedrijk lid van den Senaat en werd in 1842 aan het hoofd geplaatst van eene expeditie, waarmede hij het land ten westen der Missouri onderzocht. Zijn rapport bezorgde hem grooten lof, en hij werd op nieuw belast met eene expeditie, en wél naar het groote Zoutmeer en de Siërra Nevada in Californië. Deze werd door eene 3de ontdekkingsreis in die streken in 1825 achtervolgd. Gedurende deze plaatste Frémont zich aan de Sacramento aan het hoofd der kolonisten, die door den Mexicaanschen oorlog bedreigd werden, en eischte de onafhankelijkverklaring van Californië en de inlijving van dit gewest in de Vereenigde Staten. De bevolking benoemde hem tot gouverneur van het nieuwe gebied en de regéring te Washington tot kolonel. Daarna echter werd hij betrokken in het conflict tusschen generaal Kearney en commodore Stockton, zoodat men hem gevankelijk naar Washington bragt, waar hij, door den krijgsraad tot ontslag nit de dienst veroordeeld werd. De voorzitter Polk onthief hem wel is waar van die straf, maar Frémont legde zijne betrekking neder en begaf zich in 1848 op reis naar de Stille Zee, om zich in Californië te vestigen.

Ditmaal nam hij zijn weg over NieuwMexico, drong vechtende door het gewest der Apachen en bereikte Californië in Maart 1849 na het doorstaan van een vreeselijk lijden. Daar heerschte in die dagen de goudkoorts. Hij slaagde er in, het land voor slavernij te bewaren, en werd in hetzelfde jaar gekozen tot lid van den Senaat der Vereenigde Staten, doch had er slechts korten tijd zitting. In het voorjaar van 1852 bezocht hij Engeland en keerde in den herfst van 1853 naar Amerika terug. Weldra ondernam hij ten behoeve van den Pacific-spoorweg weder een togt naar Californië, vanwaar hij in 1855 terugkeerde. in 1856 werd hij bij de presidentskeuze de candidaat der liberale partij, doch bleef in de minderheid. Bij den opstand der Zuidelijke Staten bevond hij zich te Parijs, waar hij geldelijken steun zocht ter ontginning zijner uitgestrekte gronden in Californië. Aanstonds keerde hij terug naar Amerika en stelde zich ter beschikking van de regéring, die hem tot generaalmajoor benoemde en in den zomer van 1861 aan het hoofd plaatste van het militaire departement in Missouri en ten westen van de Mississippi. Hij beschouwde aanvankelijk dien oorlog als een strijd der slavernij tegen de vrijheid, zoodat hij den 31sten Augustus 1861 zijne geruchtmakende proclamatie uitvaardigde, waarin hij op bevrijding der slaven in de oproerige Staten aandrong.

Deze opvatting der zaak vond afkeuring te Washington, en hoewel Frémont met betrekkelijk geringe hulpmiddelen veel gedaan, ja, zelfs een leger van 40000 man bijeengebragt had, werd hij teruggeroepen juist op het oogenblik, toen hij zich gereed maakte, om aan de vijanden een beslissenden slag toe te brengen. Nadat hij in persoon te Washington de tegen hem ingebragte bezwaren uit den weg geruimd had, werd hij in het voorjaar van 1862 benoemd tot bevelvoerend generaal in de bergstreek van Virginia. Weldra werd hij geroepen, om generaal Banks ter hulp te snellen, die door Jackson, den generaal der Zuidelijken, uit het Shenandoah-dal verdreven was. Frémont vervolgde laatstgenoemde en zocht hem den 8sten Junij 1862 bij Cross-Keys te noodzaken tot den slag; Jackson trok terug, maar werd niet afgesneden. Toen terstond daarna Frémont den last ontving, om zich onder het bevel van een zijner ondergeschikten, generaal Pope, te stellen, nam hij zijn ontslag en leidde vervolgens een ambteloos leven te New-York. Eene poging der Noordelijke radicalen, om hem in 1864 den voorzitterszetel te bezorgen, mislukte, maar hij zag zich in laatstgenoemd jaar in zijn rang bij het leger hersteld. Hij is niet van overdreven zelfzucht vrij te pleiten, — en overleed voor korten tijd (1874).

< >