Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Freiligrath

betekenis & definitie

Freiligrath (Ferdinand), een uitstekend Duitsch dichter, geboren te Detmold den 17den Junij 1810, bezocht het gymnasium aldaar en kwam in 1831 in de leer bij een koopman te Soest. Nadat hij tot 1836 als klerk op een kassierskantoor te Amsterdam, en vervolgens tot 1839 in dergelijke betrekking te Barmen werkzaam was geweest, zeide hij zijne handelsloopbaan vaarwel en trok, aangemoedigd door den bijval, dien zijne gedichten verworven hadden, naar Darmstadt. Hier zag hij zich onverwacht door den Koning van Pruissen begunstigd met een jaargeld, hetwelk hem veroorloofde, zich te St. Goar te vestigen.

Had hij hierdoor en door zijn gedicht „Aus Spanien” de sympathie der Liberalen verloren, die hem vroeger tot de hunnen rekenden, hij kreeg ze in dubbele mate terug, toen hij in 1844 voor het jaargeld bedankte en in zijne gedichten de Democratie verheerlijkte. Hij verkeerde daarna in Zwitserland en begaf zich voorts naar Londen, om er in eene handelsbetrekking een bestaan te vinden. Hg stond op het punt om op uitnoodiging van Longfellow den Oceaan over te steken, toen de Maartbeweging van 1848 hem weder naar Duitschland lokte. Hier plaatste hij zich aan het hoofd der volkspartij. Wegens zijn gedicht „Die Todten an die Lebenden” werd hij aangeklaagd en in hechtenis genomen, maar kort daarop vrijgesproken. Vervolgens ging hij naar Keulen, om er mede te werken aan de „Neue Rheinische Zeitung”. Wederom was hij aan staatkundige vervolgingen blootgesteld, zoodat hg zich op nieuw naar Londen begaf, waar hij na veel strijd en zorg een behoorlijk bestaan verwierf, totdat hij in 1866 door het bankroet der door hem bestuurde zaak nogmaals in ongelegenheid geraakte. Zijne vrienden in Duitschland bragten echter het noodige bijeen, om hem een onbezorgden ouderdom te verschaffen, waarna Freiligrath in 1868 naar Duitschland terugkeerde en zich te Stuttgart vestigde. — Reeds zijne eerste gedichten, in dagbladen en in den „Musenalmanach” opgenomen, bezorgden hem een goeden naam. in 1838 verscheen zijn eerste bundel, die in 1871 de 27ste uitgave beleefde.

Voorts leverde hij: „Zwischen den Garben (1849)”, — „Rolands Album (1840)”, — het „Rheinisch Odeon (met Sub en Schnezler, 1839)”, — het „Rheinische Jahrbuch (met Simrock en Matzerath, 1840 en 1841)”, — „Das malerische und romantische Westfalen (met Levin Schücking)”, enz. Van zijne staatkundige gedichten noemen wij: „Glaubensbekenntnisz (1844)”,— „Ça ira! sechs Gedichte (1846)”, — en „Neuere politische und sociale Gedichte (afl. 1, 1849, afl. 2 1850). Bij den aanvang van den Fransch-Duitschen oorlog (1870) heeft hij voorts vaderlandsche liederen in het licht gegeven. Gedichten van Victor Hugo, van Longfellow enz. zijn door hem op eene meesterlijke wijze in het Duitsch overgebragt. Eene gezamenlijke uitgave zijner werken is in Noord-Amerika (1858, 6 dln, 2de uitgave 1871) in het licht verschenen.

Als dichter munt hij vooral uit in het beschrijvend genre. Hij schildert gaarne treffende voorvallen uit vreemde landen, en hg doet het met kracht van taal, met sierlijkheid van beelden, met ongemeenen gloed. Vooral ook spreekt uit zijne staatkundige gedichten eene verwonderlijke, wegslepende geestdrift, die voor de innigheid zijner overtuiging pleit. Hij heeft voorts te Londen eene Engelsche bloemlezing uitgegeven, getiteld „The rosé, thistle and Shamrock”, die in 1865 reeds 4-maal was gedrukt, terwijl men in de „Collection of German authors” van Tauchnitz een deel aantreft (1859, 2de uitgave 1871) met Engelsche vertalingen der gedichten van Freiligrath. Die vertalingen zijn afkomstig van zijne oudste dochter.

< >