Fillmore (Millard), 13de president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, geboren te Summer-Hill in het County Cayuga in den Staat New-York den 7den Januarij 1800, was de zoon van een kleinen landbouwer en werd op zijn 15de jaar te Livingston-county bij een kleermaker en vervolgens in zijne geboorteplaats bij een wolkammer in de leer gedaan. Eene openbare boekerij opende hier voor hem de gelegenheid om zich te ontwikkelen. Toen hij 19 jaar oud was, kwam hij in kennis met den regter Wood, en deze gaf hem niet alleen den raad, maar ook de noodige hulpmiddelen, om in de regten te studéren. Na verloop van 2 jaar, gedurende welke hij tevens lessen gaf, om zijn begunstiger niet te zeer tot last te wezen, ging hij naar Buffalo, waar hij zijne studie voortzette, en in 1823 werd hij door het geregtshof te New-York als advocaat toegelaten.
Hij vestigde zich eerst te Aurora en later te Buffalo, verwierf weldra grooten roem als pleitbezorger, en werd in 1828 lid van het Wetgevend Ligchaam. In 1833 zag hij zich door New-York afgevaardigd naar het Congrès, waar hij wel is waar tot de minderheid behoorde, maar grooten invloed verkreeg. In 1836 en 1841 werd hij herkozen en daarna tot lid benoemd van het financieel regéringscomité.
Bij eene volgende verkiezing wees hij de candidatuur van de hand, om voor zijne zaken te kunnen zorgen, en vergaderde gedurende eene 5-jarige practijk een voldoend vermogen. Nadat hij in 1847 de belangrijke betrekking van controleur der geldmiddelen in den Staat New-York aanvaard had, werd hij in 1848, als candidaat der Whigs, gekozen tot vice-president der Republiek, waarna de plotselijke dood van den president Taylor (1850) hem op den voorzitterszetel plaatste De Republiek bevond zich alstoen in een hagchelijken toestand. Terwijl de strijd tusschen het Noorden en Zuiden zich begon te openbaren, rees de vraag omtrent de beschikking over de landen, in den Mexikaanschen oorlog verkregen. Het Zuiden wilde er de slavernij invoeren, en het Noorden deze verbieden. Eerstgenoemde partij had in Calhoun en anderen vastberaden leiders, terwijl laatstgenoemde alle leiding miste, nadat Webster afvallig was geworden van zijne vroegere gevoelens. Fillmore, die Webster tot eersten minister benoemd had, liet zich tot halve maatregelen verleiden en strooide hierdoor de zaden uit van den lateren burgeroorlog. Volgens het noodlottig compromis van 18 September 1850 werd Californië als een zelfstandige Staat in de Unie opgenomen, doch NieuwMexico en Utah als territoriën toegelaten, zonder hierbij eene bepaling te maken over de slavenquaestie. Daarenboven bekrachtigde het compromis de uitleverings- en vervolgingswet met betrekking tot voortvlugtige slaven.
Het bestuur van Fillmore onderscheidde zich, evenals hij zelf, door uitwendige deftigheid, maar was afkeerig van doortastende maatregelen, zoodat de beslissing over belangrijke zaken eigenlijk door de slavenhouders genomen werd. Toch gunden deze hem niet eens de eer der herkiezing, zoodat hij den 4den Maart 1853 den voorzitterszetel verlaten moest. Daarna volbragt hij eene reis naar Europa, keerde in 1856 naar Amerika terug, en stelde er zich nagenoeg zonder gevolg candidaat voor het presidentschap. Na deze nederlaag, vestigde hij zich te Buffalo, doch gaf gedurende den burgeroorlog geenerlei blijk van sympathie voor de zaak der Noordelijke Staten.