Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vereenigde Staten van Noord-Amerika

betekenis & definitie

Vereenigde Staten van Noord-Amerika (United States of America, Union) is de naam van eene groote Noord-Amerikaansche Bondsrepubliek en ligt, wanneer wij geene rekening houden met het territorium Alaska, in 1867 van Rusland door aankoop verkregen, tusschen 25 en 49° N. B en 66°59' en 135° W. L. van Greenwich. Zij grenzen in het noorden aan Britsch-Amerika, in het oosten aan dit laatste en den Atlantischen Oceaan, in het zuiden aan de Golf van Mexico en in het westen aan dit laatste en de Stille Zee, en hebben eene oppervlakte van 142352 □ geog. mijl. De kustlengte bedraagt er 22680 Ned. mijl, en van deze behooren 11260 tot den Atlantischen Oceaan, 5470 tot de Golf van Mexico en 5950 tot de Stille Zee. De kustlengte is alzoo in verhouding tot de oppervlakte niet eens groot, en de kusten zijn er daarenboven door de landengte van Panama gescheiden, zoodat de reis van een zeilschip van New York naar San Francisco 4 of 5 maanden duurt.

Dit gebrek wordt echter vergoed door de groote binnenlandsche rivieren en door de gunstige ligging der oostelijke en westelijke kust tegenover twee verschillende werelddeelen, terwijl zij van uitmuntende havens zijn voorzien. Men heeft er twee groote schiereilanden, namelijk dat van Maryland-Delaware en dat van Florida. De voornaamste kapen zijn er, aan den Atlantischen Oceaan: Kaap Ann en Cod in Massachusetts, May in New Jersey, Hinlopen in Delaware, Charles en Henry in Virginia, Hatteras, Lookout en Fear in Noord-Carolina, Canaveral, Florida en Sable in Florida, — aan de Golf van Mexico: St. Bias in Florida, — en aan de Stille Zee: Arguello, Point Pinos en Mendocino in Californië, Oxford en Kaap Blanco in Oregon, en Flattery in het teritorium Washington. De voornaamste baaijen en straten zijn er in den Atlantischen Oceaan: Penobscotbaai in Maine, Massachusettsbaai, Kaap Codbaai en Buzzardsbaai in Massachusetts, Long-Islandsound in New York, Delawarebaai tusschen New Jersey en Delaware, Chesapeakbaai in Maryland en Virginia, en Albemarle- en Pamlicosound in Noord-Carolina, — aan de Golf van Mexico: Appalachie- en Pensacolabaai in Florida, Mobilebaai in Alabama, Chandeleur- en Atchafalayabaai in Louisiana, en Galveston-Matagorda-baai in Texas, — en aan de Stille Zee: de baaijen van San Diégo, Monterey, San Francisco en Trinidad in Californië, Gray’s Harbour in Oregon en Pugetsound in de Fuca-straat. Men vindt er slechts één groot eiland, Long-Island, tot den Staat New York behoorend; — de overige zijn klein en van weinig belang.

Door de beide bergketens, die den naam van Alleghanies en Rocky Mountains dragen, is het land in vier deelen gesplitst: het Atlantische kustland, de Dalvlakte van de Mississippi, het Binnenland en het Kustland der Stille Zee. Het oostelijk gedeelte, door den Atlantischen Oceaan bespoeld, bestaat in het noordoosten, van de grenzen van Nieuw-Brunswijk tot aan de Hudsonrivier, uit de hoogvlakten der Acadia Mountains, met onderscheidene meren en weinig ontwikkelde rivieren. Tot de aanzienlijkste van deze behooren de St. Croix (grensrivier), Penobscot, Kennebet, Merrimae, Connecticut en Hudson. Van New York af bestaat het kustgebied van den Atlantischen Oceaan uit eene lage kustvlakte, die tot aan den voet der Blue Mountains allengs hooger wordt, in het noordelijk gedeelte eene breedte heeft van slechts 100 Ned. el, naar het zuiden allengs in breedte toeneemt en in Florida zich over het geheele schiereiland uitstrekt. De grootere rivieren spoeden er zich met watervallen en stroomversnellingen naar de vlakte en hebben over haren benedenloop slechte weinig verval. Eene andere eigenaardigheid vormen er de Pine Barrens (Pynboomwouden) en de moerasbosschen, van welke laatsten de Dismal Swamp op de grenzen van Virginia en Noord-Carolina het meest bekend is. De voornaamste rivieren zijn er: de Delaware, de Susquehanna, de Rappahannock, de York River, de James River, de Roanoke, de Neuse, de Cape Fear River, de Yadkin, de Santee, de Edisto, de Savannah, de Altamaha, de St. Mary en de St. John. — Het Middengebied der Vereenigde Staten omvat niet alleen de uitgebreide Dalvlakte van de Mississippi, maar ook het gewest der noordelijke meren. Bij eene rijzing van 300 Ned. el zou de zee dit geheele gebied bedekken en de Golf van Mexico met de Noordelijke IJszee verbinden, waardoor Noord-Amerika in twee groote eilanden zou worden verdeeld. Op dit gebied kan men vier gewesten onderscheiden, waarvan het eerste zich uitstrekt over het onderste gedeelte van het Mississippi-dal, hetwelk aan groote overstroomingen is blootgesteld. Verder noordwaarts is dit dal door heuvels begrensd en wel zoo, dat zich tusschen de lage uitloopers der Alleghanies en de Ozarkheuvels eene alluviale vlakte uitbreidt ter breedte van 80 Ned. mijl en met moerassige boschgronden bedekt. Verder noordwaarts heeft men het gewest der prairieën, die zich van de meren van Canada westwaarts tot ver over de Mississippi uitstrekken en verder in steppen en woestenijen overgaan. Hier heeft men geene bergen, maar wel landruggen. Uitgestrekte bosschen komen hier alleen voor in het oosten en westwaarts tot op 95° W. L. van Greenwich. De steppen zijn er van boomgewas verstoken en grenzen in het zuidwesten aan de woeste zandsteenhoogte van den Llano estacado. Zij rijzen langzamerhand tot aan den voet der Rocky Mountains, bereiken eene hoogte van 1800 Ned. el en gaan dan over in welige wouden. Behalve door de Mississippi en hare zijrivieren wordt dit gewest besproeid door de Mobile, de Brazos en de Colorado, die zich in de Golf van Mexico uitstorten, door andere, die zich naar de meren van Canada spoeden, en door de Red River, die zich in het Winnipegmeer ontlast. — Het Binnenlandsch gebied is omgeven door de digt begroeide hoogten der Rocky Mountains ten oosten, door de Siërra Nevada en het Cascadengebergte ten westen en behoort tot drie verschillende rivierbekkens, namelijk: tot dat van de Snake- of Slangenrivier, tot dat van de Colorado en tot dat der Meren, van welke het Groote Zoutmeer het voornaamste is. Hier heeft men groote steppen en ook uitgestrekte woestenijen, waar de bodem met eene zoutkorst is bedekt, vooral in Utah. De grootste dier woestenijen is de Mohave Desert ten westen van den benedenloop der Colorado; zij heeft eene oppervlakte van bijna 2300 □ geogr. myl. Merkwaardig zijn in het zuidelijk gedeelte van dit gebied de horizontale terrassen en hoogvlakten, mesa’s genaamd, doorsneden van rivierkloven of canons , wel eens ter diepte van 1000 Ned. el. — Het Kustgewest der Stille Zee eindelijk heeft een geheel ander voorkomen door zyne uitgestrekte wonden en door zijne vruchtbaarheid. Merkwaardig is hier het groote lengtedal van Californië tusschen de Siërra Nevada en het kustgebergte en zich uitstrekkend naar de Baai van San Francisco.

Volgens Gannet is de gemiddelde hoogte der Vereenigde Staten 792 Ned. el. Van den bodem liggen 39% beneden 305 en 17% boven 1524 Ned. el. De hoogste toppen zijn er de Mount Washington (1900 Ned. el hoog) in de White Mountains, de Mount Clingman (2116 Ned. el hoog) in de Alleghanies, Blanca Peak (4409 Ned. el hoog), Mount Evans (4398 Ned. el hoog) en Mount Harvard (4365 Ned. el hoog) in de Rocky Mountains, Mount Whitney (4541 Ned. el hoog) en Shasta (4402 Ned. el hoog) in de Siërra Nevada, en Mount Rainier (3403 Ned. el hoog) in het Cascadengebergte.

Omtrent de voortbrengselen van den bodem, het dieren en plantenrijk en het klimaat hebben wij in het artikel Amerika reeds een en ander vermeld. Wij gaan thans over tot het opnoemen der verschillende Staten en territoriën en plaatsen achter elken Staat drie cijfers, van welken het eerste de uitgebreidheid der oppervlakte in □ geogr. myl, het tweede het aantal zielen in 1870 en het derde het aantal congrès-afgevaardigden aanwijst. Het laatste cijfer vervalt bij de territoriën. Wij hebben: Alabama (2385—996992—8), Arkansas (2455— 484471—4), Colorado, een Staat sedert 1876 (4915-39864—1), Connecticut (223—537454 —4), Delaware (100—125015—1), Florida (2787-187748-2), Georgia (2728—1184109 —9), Illinois (2606—2539891—19), Indiana (1590—1680637—13), Iowa (2589—119402012—9), Californië (8888—560247—4), Kansas (8824—364399—3), Kentucky (1772—13221011 —10), Louisiana (1944—726915—6), Maine (1646—626915—5), Maryland (523-780894 — C), Massachusetts (367—1457351—11), Michigan (2655—1184059—9), Minnesota (3929 —439706—3), Mississippi (2218-827922—6), Missouri (3074—1721295—13), Nebraska (3674 —122993—1), Nevada (4897—42491—1), New Hampshire (436—318300—3), New Jersey (391 —906096—7), New York (2210—4382759—33), Noord-Carolina (2384—1071361—8),Ohio(1879 —2665260—20), Oregon (2163—90923—1), Pennsylvanië (2163—3521951—27), RhodeIsland (61—217353—2), Znid-Carolina (1599 —705606—5), Tennessee (2144—1258520—10), Texas (12904—818579—6), Vermout (480— 330551—3), Virginia (1803—1225163—9), West-Virginia (1082—442014—3), Wisconsin (2536—1054670—8), Columbiadistrict (2½— 131700), — en de territoriën: Alaska (27157 —1300), Arizona (5358—9658), Dacota (7099 —14181), Idaho (4059—14999), Montana(6762 —20595), Nieuw-Mexico (5700—91874), Utah (3973—86786), Washington (3292—23955), Wyoming (4603—9118) en het Indianengebied (3245—8785). Hieruit blijkt, dat het aantal staten 39, het aantal territoriën 10, en de bevolking (in 1870) 38568456 zielen bedraagt, terwijl men dit laatste cijfer in 1876 schatte op ruim 45 millioen. Onder gemelde 38½ millioen vond men ruim 33¼ millioen Blanken en bijna 5 millioen Kleurlingen.

Men berekent, dat van 1820 tot 1870 ruim 7¼ millioen landverhuizers derwaarts zijn getrokken, en dat hun aantal in de daaropvolgende zes jaren 1¼de millioen bedroeg, meestal Ieren en Duitschers. De gemiddelde levensduur is er 39¼ jaar. De tering vordert er vele offers in het oosten en westen, en de malaria in het zuiden. Er zijn 226 steden met meer dan 8000 inwoners, en deze hebben te zamen eene bevolking van 8 millioen. Men heeft er 14 steden met meer dan 100000 inwoners, en de voornaamste van deze zijn: New York (1064272 inwoners, met hare zustersteden 1649370), Philadelphia (817448 inwoners), St. Louis (450000 inwoners), Chicago (410000 inwoners), Boston (341919 inwoners) en Baltimore (267354 inwoners). In 1870 bedroeg er het aantal Indianen slechts 25731, terwijl dat der Chinézen reeds tot 63254 geklommen was. Nemen wij voorts in aanmerking, dat de landverhuizers uit alle oorden van Europa derwaarts zijn getrokken, dan blijkt het, dat men in de Vereenigde Staten eene zeer gemengde bevolking aantreft, welke tot vier verschillende rassen behoort, namelijk het Amerikaansche, het Afrikaansche, het Indo-Germaansche en het Mongoolsche. De oorspronkelijke bevolking is er door het derwaarts verhuisde Indo-Germaansche ras tegenwoordig in een groot gedeelte des lands geheel verdrongen of uitgeroeid, inzonderheid in de oostelijke staten, waar het verdwijnen der inboorlingen gelijken tred heeft gehouden met de verspreiding der Europésche beschaving. In het westen daarentegen voeren de Indianen nog heerschappij over uitgestrekte landen, maar ook daar ontaardt hun karakter en vermindert hun aantal. Tusschen het oosten en het westen vindt men een overgangsgebied, werwaarts vele Indianen van elders werden verplaatst om er een kwijnend leven te leiden, terwijl er ook zijn, die in gestadige worsteling met de Blanken hunne dagen doorbrengen, alsmede sommigen , die zich in dorpen vereenigd en gedeeltelijk het Christendom aangenomen hebben. Men vindt er voorts overblijfselen uit een voormalig tijdperk van beschaving, die vooral geheerscht heeft onder eene landbouwende bevolking in het Mississippi-dal, welke veel overeenkomst had met de beschaafde natiën, welke de Spanjaarden in de 16de eeuw in Mexico, Centraal-Amerika en Peru aantroffen. Uit een aardrijkskundig oogpunt zou men de Indianen der Vereenigde Staten in drie groepen kunnen verdeelen, naar gelang zij in het oosten van de Mississippi, tusschen deze rivier en het Rotsgebergte of in het westen van dit laatste gevestigd zijn. Zie voorts onder Indianen.

Het Anglo-Amerikaansche ras is het sterkst vertegenwoordigd in de Nieuw-Engeland-Staten (Massachusetts, Maine, Connecticut, Vermont, New Hampshire en Rhode-Island). Hier wonen de nakomelingen der Engelsche Puriteinen; zij vormen eene eigenaardige soort van menschen, bestaande uit aristocraten van geboorte en geld en met zekeren hoogmoed op de andere Amerikanen nederziende. Ieder van hen waant het souvereine volk der Vereenigde Staten te vertegenwoordigen. Het zijn bij uitnemendheid mannen van zaken, met een practischen blik, een schrander oordeel en eene onvermoeide geestkracht, maar niet zeer keurig in de middelen om zich te verrijken (to make money). Deze, de Yankee, is in den omgang stroef, niet zeer spraakzaam en kort aangebonden, zoodat hij in Europa ligt voor onbeleefd wordt gehouden. Op het punt van eer is hij zeer gevoelig en steeds gereed om zich zelven voldoening te verschaffen. Hij bemint zijn vaderland, doch verwisselt het zonder bezwaar tegen een ander, wanneer hij daardoor zijne omstandigheden verbetert. Op staatkundig gebied ijvert hij voor de gemeenebestelijke vrijheid, terwijl hij tevens zeer gesteld is op titels en waardigheden.

In zijn voorkomen onderscheidt hij zich door een mageren, slanken ligchaamsbouw, eene bleeke gelaatskleur en eene vroegtijdige ontwikkeling, maar tevens door eene spoedige vermindering zijner krachten. Hij is gespierd en sterk, doch zijn aangezigt heeft geene scherpe trekken. De vrouwen zijn er in de jeugd met eene ongemeene teederheid en bevalligheid versierd, doch deze begint na het 20ste levensjaar spoedig te verminderen, — voorts zijn zij aangenaam en waardig in den omgang. Geheel anders is het karakter van den bewoner der Zuidelijke Staten, waar het Romaansch bloed zijn invloed doet gelden. Hij is minder vlijtig, minder zelfzuchtig, tevens gastvrij en dapper, maar tegelijkertijd opvliegend van aard. De omgang met hem is vrijer, levendiger en aangenamer. De Duitschers vormen in de Vereenigde Staten een belangrijk element der bevolking; men vindt hen vooral in Pennsylvanië, New York en de Westelijke Staten, waar zij zich meestal wijden aan den landbouw, hoewel zij ook in de aanzienlijke steden in grooten getale gevestigd zijn.

De R. Katholieke Ieren, die blindelings aan de geestelijkheid of aan hunne partijhoofden gehoorzamen, bekleeden er eene ondergeschikte plaats, terwijl de Engelschen en Schotten er een zeer ontwikkeld gedeelte der bevolking uitmaken. Eigenaardig zijn er nog altijd de toestanden in het „Verre Westen”, waar trappers (beverjagers) door de prairieën en het gebergte trekken, gevolgd door squatters, die de gronden ontginnen, goudzoekers en houtvellers. Negers vindt men er hoofdzakelijk in de voormalige Slavenstaten (17 in getal). Zij zijn na den burgeroorlog in vrijheid gesteld, terwijl hunne voormalige meesters geenerlei vergoeding ontvingen, en in 1870 verkregen zij zelfs het stemregt Sedert dien tijd is de plantagebouw aanmerkelijk verminderd, want niet vrijwillig wijdt zich de Neger aan aanhoudenden arbeid. Zonderling is het, dat de Negers juist in de Noordelijke Staten, waar men het meest van de regten der Zwarte bevolking spreekt, het meest worden veracht. In sommige Zuidelijke Staten hebben zij op staatkundig gebied de magt in handen.

Landbouw en veeteelt zijn er de voornaamste bronnen van bestaan. In 1870 hadden er de gezamenlijke hoeven (farms), ten getale van 2659985, eene oppervlakte van 164670000 Ned. bunder, van welke 45,4% bouw- en weiland, 39,1% bosch en 14,5% braakland waren. De verkoopwaarde dier hoeven schatte men op 9262 millioen dollars, de waarde der gereedschappen op 337 millioen dollars en die van den veestapel op 1525 millioen dollars. De gezamenlijke waarde der landbouwvoortbrenselen beliep 2448 millioen dollars. De belangrijkste daarvan waren: maïs (266⅓de millioen Ned. mud), tarwe (90¾de millioen Ned. mud), haver (983/44e millioen Ned. mud), gerst (10 V3de millioen Ned. mud), rogge (6 millioen Ned. mud), aardappelen (50 millioen Ned. mud), melasse van suikerriet (250000 Ned. mud), melasse van sorghum (610000 Ned. mud), katoen (120 millioen Ned. pond), tabak (263000 Ned. pond), rijst (73 millioen Ned. pond), vlas (27 millioen Ned. pond), boter (518 millioen Ned. pond), kaas (53 millioen Ned. pond), honig (14 millioen Ned. pond), slagtvee (voor bijna 400 millioen dollars), ooft (voor 47⅓de millioen dollars) en wijn (11¾de millioen Ned. kan). Onder de graansoorten bekleedt maïs er de eerste plaats en is er van ouds het voornaamste voedingsmiddelen der inwoners geweest. Deze graansoort groeit er in alle Staten, brengt in het zuiden des lands meer op dan tarwe en wordt in het westen veel gebruikt tot het vetmaken van het vee. Daarop volgt de tarwe, die tevens tot de belangrijkste uitvoer-artikelen behoort en van het noorden van Virginia tot in het Verre Westen en Californië verbouwd wordt.

Gerst en haver vindt men er overal, behalve in de Zuidelijke Staten. Rijstbouw heeft men vooral in Zuid-Carolina, en tot het ooft belmoren er vooral appels en perziken, maar in Californië ook zuidvruchten. De wijnbouw neemt er van jaar tot jaar toe; men heeft met goed gevolg de inlandsche druiven veredeld, en in Ohio en Missouri verkrijgt men thans een uitmuntenden wijn. Rietsuiker wordt er sedert 1726 vooral in Louisiana verbouwd, doch deze tak van nijverheid is aanmerkelijk achteruitgegaan, alsmede de productie van ahornsuiker. Koffij wordt er niet verbouwd, maar in Californië kweekt men thee, en Kentucky, Virginia en Ohio leveren tabak. Van groot belang is er de katoenbouw langs de kust van den Atlantischen Oceaan van 34° N. B. tot aan Texas. In 1748 werden de eerste balen katoen uit Charlestown in Zuid-Carolina uitgevoerd en de hoeveelheid klom in 1861 tot 2241 millioen Ned. Ned. pond, verminderde aanmerkelijk gedurende den burgeroorlog, maar is in 1876 weder tot 2177 millioen Ned. pond gerezen.

De veeteelt verkrijgt er allengs grooteren omvang en levert niet weinig voor den uitvoer. Zij bloeit vooral in het noordoosten, in Texas en in het Verre Westen, de paardenfokkerij in Kentucky, de zwijnenteelt in het westen en de schapenfokkerij in alle Staten. Tot veredeling der huisdieren, die, uit Europa ingevoerd, weldra begonnen te ontaarden, wordt thans veel gedaan, en schoon de Amerikaansche wol niet wedijveren kan met de Europésche, het versche vleesch, in koel gehouden scheepsruimten overgebragt, vindt grage koopers in Engeland, en Amerikaansch spek, pekelvleesch, kaas en boter vindt men thans op de voornaamste markten van Europa. In Illinois, Ohio en elf andere westelijke Staten werden in 1875—1876 bijna 5 millioen zwijnen geslagt en ingezouten. Men had in 1855 in de Vereenigde Staten 9% millioen paarden, 1¼de millioen muildieren en ezels, 11 millioen melkkoeijen, 16 millioen runderen, 33½ milloen schapen, en 28 millioen zwijnen.

De houtvelling is er, in weerwil van de aanmerkelijke vermindering der bosschen bij het ontginnen der gronden en bij eene nootlottige verwaarloozing der boschcultuur, nog altijd zeer aanzienlük, hoewel in de Nieuw-Engeland-Staten eer gebrek dan overvloed van hout gevonden wordt. Het éénige groote woud in het weleer zoo boschrijke New York ligt in het Adirondackgebergte. Wisconsin, Michigan en Minnesota verwoesten roekeloos hunne wouden en zelfs in het Verre Westen begint gebrek aan hout te heerschen. Men vermeldt, dat tusschen 1860 en 1870 niet minder dan 486000 Ned. bunder bosch aan de vlammen zijn prijsgegeven, om vruchtbaar land te verkrijgen. Alleen de vuurhaarden van Chicago verslinden jaarlijks een woud van 4000 Ned. bunder, terwijl de vernieuwing der spoorwegleggers jaarlijks de vernietiging eischt van 60750 Ned. bunder bosch. Zoodoende verdwijnen jaarlijks 3V4de millioen Ned. bunder bosch, terwijl er slechts 4000 Ned. bunder worden aangeplant. Niettemin zijn de nadeelige gevolgen van het uitroeijen der bosschen algemeen bekend.

Van groot belang is er de visscherij. In 1870 hielden zich 20504 personen daarmede bezig en men schatte de opbrengst op 11 millioen dollars, doch deze raming is ver beneden de waarde. In 1876 leverde alleen de walvischvangst eene waarde van 2138116 dollars, en daarenboven verkregen de zeevisschers voor 10⅓de millioen visch, vooral kabeljaauw. De kust- en riviervisscherij is hieronder niet begrepen, en men weet, dat vooral aan de kust der Stille Zee eene verbazende hoeveelheid viseh wordt verkregen, terwijl men ook de massa oesters niet mag vergeten, die in Amerika verbruikt wordt.

De Vereenigde Staten leveren van jaar tot jaar meer kostbare en nuttige delfstoffen. In 1876 verkreeg men er voor 44 millioen dollars goud en voor 41½ millioen dollars zilver, en in 1877 werd de verkregen hoeveelheid edele metalen op eene waarde van 50,7 millioen dollars in goud en 47,3 millioen dollars in zilver berekend (vooral in Nevada, Californie en Colorado). Koper vindt men er vooral aan het Bovenmeer, lood in Illinois, Iowa en Missouri en in het dal der Mississippi, zink en nikkel in Pennsylvanië en vermiljoen in Californie. Belangrijker evenwel dan deze ertsen zijn er de onuitputtelÿke steenkolenmijnen, die zich over eene oppervlakte van 775000 □ mijl uitstrekken, alsmede de ijzermijnen, wier ontginning door de snelle ontwikkeling van het spoorwegnet aanmerkelijk bevorderd is. De hoofdzetel der ijzer-industrie is Pennsylvanië, en met den vooruitgang van deze hield de steenkolenproductie gelijken tred. Verbazend is er eindelijk de toenemende petroleumnijverheid, die reeds in 1873 bijna 12 millioen Ned. vaten leverde. In 1870 had men in de Vereenigde Staten 7974 mijnen en groeven met 154328 werklieden, die aan delfstoffen eene waarde te voorschijn bragten van ruim 152¼de millioen dollars.

De eigenlijke nijverheid heeft er in de laatste jaren belangrijke vorderingen gemaakt, en hare voortbrengselen kunnen zeer goed wedijveren met die der Oude Wereld. In 1870 had men er 252148 nijverheidsondernemingen met 2053996 werklieden. Daarin was een kapitaal belegd van 2118208769 dollars ; de waarde der verwerkte grondstoffen bedroeg 2488427243 dollars en die der voortbrengselen 4232325442 dollars, terwijl aan arbeidsloon was uitbetaald 775584343 dollars. De helft der voortbrengselen werd geleverd door de vier Staten New York, Massachusetts, Pennsylvanië en Ohio. De meeste fabrieken werken uitmuntend, terwijl de uitvindingen er door octrooi worden aangemoedigd. Vermaard zijn de Amerikaansche wapens, landbouwgereedschappen, naaimachines en schepen. Voorts heeft men er talrijke wol- en katoenfabrieken, ijzersmelterijen en ijzergieterijen, fabrieken van Bessemerstaal, meel- en schoenenfabrieken, fabrieken van naaimachines, scheepstimmerwerven, papierfabrieken, tapijt- en sigarenfabrieken, wapenfabrieken, geschutgieterijen enz.

De ontwikkeling der industrie staat er in het naauwste verband met de aldaar gevolgde handelspolitiek. Tot aan 1846 volgde men er de voorschriften van den vrijen handel. Van dien tijd af tot 1860 kwam een matig invoerregt tot stand tusscben de Zuidelijke en Noordelijke Staten. Toen echter het Zuiden zich aan het Noorden onderwerpen moest, voerde dit laatste een beschermend regt in, hooger dan ergens elders bestaat. Het tarief van 1861 belast niet alleen manufacturen, maar ook grondstoffen, zoodat zelfs menige tak van eigen industrie, vooral de scheepsbouw, er onder moest lijden. Duizende nijverheidsmannen trekken daaruit groote voordeelen, terwijl het volk, dat vele dagelijksche behoeften veel duurder betalen moet' dan te voren, de dagen van den vrijen handel vurig terugverlangt.

De handel, vooral de binnenlandsche handel, vervult in de Vereenigde Staten eene belangrijke rol en wordt door natuurlijke en kunstmatige gemeenschapsmiddelen ongemeen bevorderd. Tot de eerste behoort de „Vader der stroomen”, de Mississippi met eene lange reeks van bevaarbare rivieren en meren, — en tot de laatste rekenen wij de spoorwegen, die in 1877 reeds eene lengte hadden van 126580 Ned. mijl. De aanleg van deze is bespoedigd door schenkingen van land door de regéring (76 millioen Ned. bunder) en door eene leening ten behoeve van den Pacifiekspoorweg. Voorts heeft men er kanalen tot eene gezamenlijke lengte van 4500 Ned. mpl; het Erie-kanaal verbindt de Hudsonrivier met het Erie-meer, en een tak daarvan met het Ontariomeer. Het Illinois- en Michigan-kanaal vereenigt Chicago met de Illinois en alzoo de groote binnenmeren met het bekken van de Mississippi. Drie kanalen verbinden het Erie-meer met de Ohio. De handelsvloot, in 1861 het grootst, is door den burgeroorlog aanmerkelijk verminderd, doch was in 1876 ook weder geklommen tot 28072 schepen met eene ruimte van nagenoeg 4¼de millioen ton. Daaronder bevonden zich 4208 stoombooten.

In 1876 beliep de ruimte der van elders (uit het buitenland) binnengevallen schepen bijna 13¾de millioen ton. Men vindt er aan de kust 310 vuurtorens. Tot de invoer-artikelen behooren er vooral: suiker en melasse, koffij, thee, tabak en sigaren, gerst, wijn, wol, wollen en katoenen stoffen, zijde en zijden stoffen, metalen voorwerpen, huiden, vruchten en glaswerk, — en tot de uitvoer-artikelen: katoen, tarwe, tarwemeel, rijst, maïs, vleesch, kaas, spek, petróleum, hout, ijzer, staal, machines, suiker, koper, tabak en sigaren. Veel aanzienlijker echter dan de buitenlandsche handel is de binnenlandsche. Men heeft er geene nationale bank, maar in 1874 waren er 2028 private ondernemingen, welke zich alzoo noemden; deze echter moeten voor elke 100000 dollars in banknoten 90000 dollars in staatspapieren deponéren. De posterij strekt er zich uit tot in de afgelegenste oorden der Unie. In 1877 waren er 36980 postkantoren, die voor het vervoer van 700 millioen brieven, 37 millioen briefkaarten en 136 millioen kruisbanden zorgden. De telegraafdraden hadden er eene lengte van 177000 Ned. mijl, en daarlangs werden door 9600 ambtenaren 21 millioen depêches overgeseind.

De munt-eenheid is er de dollar, verdeeld in 100 cents. Deze is van zilver, maar sedert 1863 heeft men ook stukken van 1, 2½, 5 en 10 (eagles) dollars in goud. Daarenboven is er papieren geld in omloop (treasury notes of greenbacks en ook fractional currency, beneden de waarde van een dollar). De uitgave van eerstgenoemden is in 1874 tot 338 millioen dollars en van laatstgenoemden tot 50 millioen dollars beperkt, terwijl men er eerlang al het papieren geld hoopt af te schaffen. Een Amerikaansche voet komt overeen met 0,3048 Ned. el, een Nederlandsche bunder met 2,4708 Amerikaansche acres, een bushel met 36,3477 Ned. kop, en een pond met 453,592 Ned. wigtjes.

Voor het onderwijs is in de Vereenigde Staten veel gedaan, zoowel door de regéring als door particulieren. De Bondsregéring vertrouwt de leiding van het openbaar onderwijs toe aan de afzonderlijke Staten, maar houdt het 36ste deel van alle staatslanderijen daarvoor beschikbaar. Daarenboven heeft de meerderheid der Staten een schoolfonds gesticht (in 1875 reeds 44 millioen dollars), terwijl er ten behoeve van het onderwijs belastingen en schoolgelden worden geheven. Schooldwang heeft men er in elf Staten, maar de kennis van lezen en schrijven wordt er op zoo hoogen prijs gesteld, dat veel meer kinderen de school bezoeken dan men zou mogen verwachten. In 1870 waren er 141629 inrigtingen van onderwijs met 221042 onderwijzers en 7209938 leerlingen, terwijl het onderhoud der scholen 95 millioen dollars kostte. In 1873 vond men er bij de bevolking tusschen 6 en 16 jaar 246932 onderwijzers en 8723945 leerlingen. Aan het hoofd der inrigtingen van onderwijs bevinden zich de universities of colléges, van welke sommige door den Staat bekostigd worden, terwijl zij meerendeels betaald worden uit vermakingen of door godsdienstige genootschappen. De aanzienlijkste van deze is Harvard University bij Cambridge in Massachusetts, in 1636 gesticht, en op deze volgt Yale Collége in Connecticut.

In 1873 bezaten de 323 colléges 3108 leeraren en ruim 25000 studenten (voor het vierde gedeelte van het vrouwelijk geslacht). Voorts zijn er 58 geneeskundige scholen, 37 regtsgeleerde scholen en 110 godgeleerde scholen met 1647 leeraren en ruim 13000 studenten, benevens 39 technische scholen met omstreeks 7000 leerlingen. Wijders vindt men er hoogescholen, académiën en damescollèges, die op onze gymnasia en hoogere burgerscholen gelijken, met 80000 mannelijke en vrouwelijke leerlingen. Door 121 kweekscholen voor onderwijzers (normal schools) worden jaarlijks 5300 onderwijzers en onderwijzeressen afgeleverd, doch dit aantal is op verre na niet voldoende voor de behoefte. In de volksscholen (primary schools) onderwijst men er lezen, schrijven, rekenen en een weinig aardrijkskunde. Voor de Negers bestaan afzonderlijke scholen.

Daarenboven heeft men er 502 weeshuizen, blinden-, doofstommen- en verbeterings-instituten, met eene bevolking van 58308 zielen. In de groote steden bestaan voorts wetenschappelijke vereenigingen, en van deze is de Smithsonian Institution algemeen bekend. In 1876 waren er 3682 openbare boekerijen met 12¼de millioen deelen en 1½ millioen vlugschriften; de grootste dier inrigtingen zijn: de bibliotheek van het Congrès (274000 deelen), de bibliotheek te Boston (273000 deelen), die der Harvard University (198000 deelen) en die te New York (155000 deelen). Ook de drukpers heeft er een belangrijken invloed op de volksontwikkeling. Reeds in 1870 verschenen er 5871 tijdschriften en dagbladen met eene oplage van 1508 millioen nommers, en in 1875 waren er 8348 tijdschriften en dagbladen, van welke 774 dagelijks in het licht verschenen.

De grondwet der Unie verklaart, dat zij geene staatsgodsdienst of staatskerk kent of erkent; ook schrijft de wet er geen eedsformulier voor, en in de openbare scholen is het onderwijs in de godsdienst buitengesloten. Men heeft er op godsdienstig gebied dezelfde secten als in Engeland, maar ook nog andere, zooals de Shakers en de Mormonen. De R. Katholieken staan er onder 6 aartsbisschoppen en 50 bisschoppen en vormen ongeveer het zesde deel der bevolking. Onder de Protestanten bekleeden de Methodisten en Baptisten de eerste plaats. In 1876 waren er 91760 Protestantsche kerken met 58058 geestelijken.

Het aantal Israëlieten is er klein. Het grootste gedeelte der Indianen behoort nog tot de Heidenen, en met de Chinézen zijn er ook Boeddhisten verschenen. De groote verscheidenheid van secten en de volkomene vrijheid van godsdienst wekken er eene ongemeene belangstelling. Vele secten onderhouden reizende leeraren, en de zendeling- en bijbelgenootschappen vinden er grooten steun. Van belang zijn er ook de zondagsscholen en de matigheidsgenootschappen, en de Kwakers hebben er het cellulair gevangenisstelsel in zwang gebragt.

De grondwet verklaart wijders, dat de Unie, als het land der vrije menschelijke regten, geene voorregten van geboorte, geen adel en geen onderscheid tusschen den burger- en boerenstand kent. Ook bestaat er gelijkheid van regten op staatkundig gebied sedert de opheffing der slavernij en het verleenen van het volle burgerregt aan de Negers in 1870. Voorts kent de Unie geen onderscheid tusschen stad en land, hoe ongelijk in aard en afkomst de bewoners ook wezen mogen. In de noordwestelijke en in de middenstaten heeft men namelijk veel Duitschers, die bij voortduring hunne moedertaal bezigen, terwijl de Yankees verreweg de overhand hebben in de NieuwEngeland-Staten en New York, in het noordwesten en zuidoosten van New Yersey, in de noordwestelijke helft van Pennsylvanië en van Ohio, in het noorden van Illinois, in geheel Michigan, in het noordelijk gedeelte van Wisconsin en in het noordwesten van Iowa. In het noorden dragen alzoo twee gewesten den stempel der heerschende nationaliteit, en de slavernij heeft dien gedrukt op het zuiden als derde gewest, weshalve men de Staten der Unie in drie groote groepen verdeelen kan.

De constitutie der Vereenigde Staten dagteekent van 17 September 1787, maar werd tot 15-maal toe gewijzigd, het laatst in Maart 1870, toen men aan de voormalige slaven het stemregt verleende. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika vormen volgens haar een Bond (Union) van vrije Staten, die, met uitzondering van eenige aan de Bondsregéring verleende regten, hunne souvereiniteit handhaven en thans alle een democratischen regeringsvorm hebben. De Constitutie regelt de wetgevende, regterlijke en uitvoerende magt. De wetgevende magt is opgedragen aan het Congres der Vereenigde Staten, hetwelk uit een Senaat en een Huis van Vertegenwoordigers is zamengesteld en ten minste eenmaal in het jaar en wél op den eersten maandag van December vergadert. Naar den Senaat zendt iedere Staat twee senatoren, die gedurende 6 jaar zitting hebben. Om de 2 jaar wordt een derde van den Senaat vernieuwd. Om tot senator verkiesbaar te zijn, moet men 30 jaar oud, sedert 9 jaren burger der Vereenigde Staten en ten tijde der verkiezing ingezeten van den Staat wezen, door welken men gekozen wordt. De president van den Senaat is vice-president van de Unie, maar heeft zelf geene stem, uitgezonderd voor het geval, dat de stemmen staken.

De benoemingen tot staatsambtenaren door den President en de door dezen geslotene verdragen moeten door den Senaat worden bekrachtigd. Ook is hij bevoegd, over klagten, tegen staatsambtenaren ingebragt, te beslissen. Wordt de President beschuldigd, dan bekleedt de president van het hoogste geregtshof het voorzitterschap. Het Huis van Vertegenwoordigers bestaat sedert 3 Maart 1873 uit 292 leden, die door de afzonderlijke Staten naar gelang van het cijfer der kiesbevoegde bevolking worden benoemd. Het vaste getal wordt slechts tijdelijk overschreden, wanneer nieuwe Staten in de Unie worden opgenomen, maar het overtollig getal wordt bij den eerstvolgenden census tot het bepaalde getal teruggebragt. De territoriën worden vertegenwoordigd door gedelegeerden, die aan de beraadslagingen deel kunnen nemen, maar geene stem hebben. Om tot vertegenwoordiger gekozen te kunnen worden, moet men 25 jaar oud wezen, 7 jaar burger geweest zijn in de Vereenigde Staten en in den Staat wonen, door welken men afgevaardigd wordt. Senatoren en afgevaardigden ontvangen, behalve reiskosten, een jaargeld van 12000 gulden.

De zittingen van beide ligchamen zijn openbaar, en wél door gewoonte, maar niet volgens een grondwettig voorschrift. Alle wetsontwerpen (bills) tot het heffen van belastingen moeten van het Huis van Vertegenwoordigers uitgaan, maar de Senaat kan er veranderingen in brengen. Een ontwerp, dat in beide Huizen is aangenomen, wordt aan den President gezonden. Deze kan het goedkeuren of met zijne aanmerkingen en bezwaren terugzenden naar het Huis, waarvan het uitging, om er nogmaals in overweging te worden genomen. Verwerft het in elk der beide Huizen twee derde der stemmen, dan verkrijgt het kracht van wet. Dit geldt ook van voorstellen, waartegen de President binnen 10 dagen na de ontvangst geene bezwaren heeft ingebragt. Het Congrès legt belastingen op, betaalt schulden, zorgt voor de verdediging des lands, sluit leeningen, regelt den handel, geeft wetten omtrent naturalisatie en bankroet, munt geld, bepaalt de maten en gewigten, sticht postkantoren, legt wegen aan, verleent octrooijen, benoemt regtbanken tot bestraffing van zeeroof en van schennis van het volkenregt, verklaart oorlog, geeft kaperbrieven, onderhoudt de land- en zeemagt, roept eene militie op tot handhaving van de wetten der Unie, tot het dempen van oproerige bewegingen en tot het keeren van vijandelijke aanvallen en vaardigt de daartoe betrekkelijke wetten uit. De habeascorpus-acte mag alleen in oorlog en bij oproer geschorst worden.

Geen wet kan iemand berooven van zijne goederen of van zijne burgerlijke regten; ook heeft zij geene terugwerkende kracht. Uit de schatkist mag geen geld genomen worden behalve volgens wettelijke bepalingen, en er moet regelmatig verantwoording gedaan worden van de inkomsten en uitgaven. Adellijke titels worden niet verleend, en wie een bezoldigd staatsambt bekleedt, mag zonder toestemming van het Congrès geen geschenk, ambt of titel van eene vreemde Mogendheid of van een vreemden Staat aannemen. De Unie waarborgt aan elken Staat een republikeinschen regéringsvorm en beschermt hem tegen aanvallen van buiten en tegen binnenlandsche geweldenarij. De uitvoerende magt is in handen van den President, die zijn ambt gedurende 4 jaren bekleedt, maar herkozen kan worden. De verkiezing geschiedt op de volgende wijze. In elken Staat worden door het volk kiezers gekozen, wier aantal zoo groot is als dat der Senatoren en Afgevaardigden te zamen. Deze kiezen den President en den Vicepresident door middel van stembriefjes (ballots), welke naar den president van den Senaat te Washington worden gezonden, die ze in eene openbare zitting der beide huizen ontzegelt en de stemmen telt.

Heeft geen van de candidaten de vereischte meerderheid, dan kiest het Huis van Vertegenwoordigers den President uit het drietal, hetwelk het grootste aantal stemmen bekomen heeft. Bij deze keus heeft iedere Staat slechts ééne stem. De vice-president wordt benoemd door de meerderheid der kiezers, en anders kiest de Senaat hem uit de beide candidaten, die de meeste stemmen verwierven. Om tot president of vice-president te worden gekozen, moet men 35 jaren oud en geboren burger der Vereenigde Staten zijn. De ambtelijke woning van den President is het Witte Huis te Washington en zijn jaargeld bedraagt 50000, dat van den vice-president 10000 dollars. De President mag geen oorlog verklaren of vrede sluiten; want dit behoort tot de bevoegdheid van het Congrès. Hij mag verdragen met andere Staten dan alleen bekrachtigen, wanneer twee derden der leden van den Senaat daartoe hunne toestemming geven. Voorts moet de Senaat de ambtenaarsbenoemingen van den President onderschrijven en kan zulke benoemingen afwijzen.

Ook het veto van den President is zeer beperkt, maar hij is opperbevelhebber van het leger en van de vloot, vertegenwoordigt den Bondstaat tegenover het buitenland en heeft een groot aantal bevoegdheden. Naast den President bevinden zich zeven door hem benoemde staatsambtenaren, die eene soort van ministérie vormen, dat geheel en al van hem afhankelijk is. Een secretary of State zorgt voor de buitenlandsche aangelegenheden en kondigt de wetten af, door het Congrès vastgesteld. Een schatmeester (Secretary of the treasury) belast zich met de geldelijke zaken, terwijl de secretarissen van oorlog en marine voor leger en vloot zorgen. Een secretaris van binnenlandsche zaken houdt toezigt op octrooijen, landverkoop, zaken der Indianen, pensioenen, mijnen, landbouw en volkstelling. Voorts heeft men een postmeester-generaal voor het brievenvervoer en een attorney general voor de regtsbedeeling.

De regtsbedeeling is er gesplitst in die, welke de geheele Unie betreft, en in die der afzonderlijke Staten. Aan het hoofd van de eerste bevindt zich de attorney general, die, geholpen door 3 assistenten, den President als raadsman ter zijde staat. Over staatkundige misdrijven van ambtenaren oordeelt de Senaat. Het hooge Bondsgeregtshof (supreme court of the United States) bestaat uit een opperregter (chief justice met een jaargeld van 10500 dollars) en 8 bijzitters (associate justices, ieder met een jaargeld van 10000 dollars) en houdt jaarlijks te gelijk met het Congrès eene zitting te Washington. De regters worden door den President en den Senaat voor hun leven benoemd en kunnen alleen door het Congrès aangeklaagd en afgezet worden. Dit geldt voor alle regters in de Vereenigde Staten. De middenste instantie vormen de arrondissementsregtbanken (circuit courts) voor 9 arrondissementen, werwaarts zich tweemaal ’s jaars een regter van het hoogste geregtshof begeeft. Daarop volgen de kantongeregten (district courts), bestaande uit een alleen regtsprekenden regter, door een staatsadvocaat en een maarschalk der Vereenigde Staten bijgestaan ; zulke regtbanken heeft men in eiken Staat één, maar in de grootere Staten twee of drie.

Ieder territorium heeft desgelijks eene eigene regtbank. Eindelijk bestaat er nog een Hof van bezwaren (court of claims), dat over vorderingen of bezwaren tegen de regéring beslist, uit 5 regters bestaat en te Washington zitting houdt. Het regterlijk gezag van de regtbanken der Unie strekt volgens de Constitutie zich uit over alle gedingen van regt en billijkheid, over de wetten der Vereenigde Staten en de geslotene verdragen, over alle gezanten, gevolmagtigden en consuls, over alle zaken van admiraliteit en zeeregt tusschen één en meer Staten, over gedingen tusschen een Staat en een burger van een anderen Staat, over burgers van denzelfden Staat, die aanspraak maken op landen van een anderen Staat, en over zaken van een Staat of van burgers van denzelfden Staat en vreemde Staten, burgers of onderdanen. Voor gezanten, openbare gevolmagtigden en consuls is het supreme court de eerste instantie en in alle andere vroeger genoemde gevallen Hof van appèl, behalve bij beschuldiging van ambtenaren, daar het onderzoek van het misdrijf in dit geval is opgedragen aan gezworenen in den Staat, waar het misdrijf gepleegd werd. De regtsbedeeling der afzonderlijke Staten onderscheidt zich van die der Unie vooral daardoor, dat de regters niet door de regéring voor hun leven zijn benoemd, maar door den van het volk gekozen gouverneur of regtstreeks door het volk voor den tijd van 4 tot 12 jaar.

Hier hangt het bekleeden van een regterlijk ambt derhalve af van de staatkundige partij. Iets dergelijks heeft er plaats bg de benoeming van Staats- en gemeente-ambtenaren. Deze ontvangen bijna allen hun ontslag, zoodra eene andere partij aan het roer komt. Dat hierdoor omkooperij en staatkundige huichelarij bevorderd worden, behoeft geen betoog.

De geldelijke aangelegenheden der Unie bevinden zich in een hoogst gunstigen toestand. De begrooting van het dienstjaar 1878— 1879 heeft in uitgaaf 240100000 en in inkomst 264500000 dollars, terwpl de staatsschuld op den 1sten Julij 1877 ruim 2060 millioen dollars beliep.

Het staande leger der Vereenigde Staten van Noord-Amerika telde vóór het uitbarsten van den burgeroorlog naauwelijks 20000 man. Tijdelijk werd dit cijfer veel hooger, maar is thans weder gedaald tot 25000 aangeworven manschappen en 2168 officieren. De soldaat geniet er een gulden daags, behalve kost en kleeding. De officieren ontvangen er hunne opleiding aan de militaire académie te West Point, en een tweede luitenant ontvangt er 270 gulden in de maand. Behalve dit leger, heeft men in elken Staat eene soort van schutterij. De vloot bestond in 1877 uit 24 gepantserde schepen, 2 torpedobooten, 68 andere stoom-oorlogschepen en 22 zeilschepen, — de bemanning uit 747 officieren en 7500 matrozen en mariniers. Een marine-instituut heeft men te Annapolis.

Het wapen der Unie is een zwarte adelaar met een bundel pijlen in den eenen klaauw en een olijftak in den anderen, terwijl zijne borst een in twee velden verdeeld schild vormt, van welke het bovenste blaauw en het onderste zilverkleurig en van loodregte balken doorsneden is. De adelaar heeft in zijn snavel een band met het opschrift: „E pluribus unum” en is door 13 witte sterren, het aantal der eerste tot de Unie toegetredene Staten, omgeven. De vlag bestaat uit zeven roode en zes witte, horizontale, met elkander afwisselende banen, en in den bovenhoek ziet men een klein vierkant met zooveel om , eene groote ster gegroepeerde sterretjes als de Unie Staten telt. De bondstad is Washington in het district Columbia.

De letterkundige werkzaamheden der Noord-Amerikanen dagteekenen eigenlijk van den tijd der Omwenteling en zijn met die van het moederland op het naauwst verbonden. Op dichterlijk gebied onderscheidde zich reeds vóór dien tijd Anna Bradstreet (+ 1672). Gedurende de Omwenteling leefden Philippe Freneau, wiens vaderlandlievende liederen en balladen met geestdrift werden gezongen, en John Trumbull, wiens hekelend heldendicht: „Mac Fingal (1775—1782)” grooten bijval vond. Joel Barlow dichtte eene „Vision of Columbus (1787)”, later tot eene „Columbiad (1808)” uitgebreid. Op hem volgden Timothy Dwight met zijn „Conquest of Canaan”, Sands en Eastburn met den gezamenlijk door hen bewerkten „Yamoyden”, Fairfield met „The last night of Pompeji (1832)”, mrs Sela Smith met „The sinless child (1842)”, Greenleaf Whittier met „Mogg Megone (1836)”, en Longfellow met „Hiawatha”. In het romantisch heldendicht heeft Mary Brooks (Maria del Occidente) zich onderscheiden door „Zophiel or the bride of seven (1833)”. in de ballade Richard II. Dana in „The buccaneer” enz. Het comisch heldendicht vond beoefenaars in Fitzgreene Kalleek, Oliver Wendel Holmes en James Russell Lowell, — het leerdicht in Dwight, Allston, Pierpont en Sprague.

Het aantal Amerikaansche lierdichters is zeer groot, en Bryant, Longfellow en Poe hebben ook in het buitenland grooten roem verworven; voorts schitterden op dat gebied: James Gates Percival, Lydia Sigourney, Brainard, Hoffmann, Morris, Street, Tuckerman, Osgood, Taylor, Boker, Whitman, Stoddard, Stedman, Winter en Miller. De idylle is door de „Evangeline” van Longfellow op eene waardige wijze vertegenwoordigd. Het drama heeft er zich weinig ontwikkeld, daar het tegenkanting ondervond van de zijde der Puriteinen. De eerste schouwburg verrees er in 1752, en het Engelsche drama voert ook nu nog heerschappij op het Amerikaansch tooneel. Toch heeft men eenige dramatische stukken van Warren, Brackeridge, Willis, Elisabeth Ellet, Sargent, Mowatt, Boker, Lauchton, Osborn, Howells enz. Bloemlezingen uit de werken van Amerikaansche dichters en dichteressen zijn door Griswold uitgegeven. Talrijk is er daarentegen het aantal romans. Charles Brockden Brown schreef: „Wieland” en „Edgar Huntley”, maar onder hen schitteren vooral Washington Irving en Fenimore Cooper. — voorts Sealsfield en Montgomery Bird, wiens „Nick of the woods (1837)” een ongemeenen bijval vond.

Haliburton schilderde met duidelijke trekken den Yankee, — Dana en Hoffman leverden veel goeds, en de zonderlinge verhalen van Poe getuigen van een groot talent. Voorts noemen wij: Paulding, Neal, Simms, Kennedy, Catherina Sedgwick, Carolina Kirkland, Sands, Leggett, Hawthorne, Roe en vooral mrs Beecher Stowe, wier roman: „Uncle Tom’s Cabin” wereldberoemd werd, miss Cumming, die „The lamplighter” schreef, Elisabeth Wetherell (miss Warner), die door „Wide, wide world” en „Queechy (1852)” ook in Europa grooten lof verwierf, en in den jongsten tijd Bret Harte. Voorts vermelden wij de etnographische romans van Melville en van Mayo, de romans van Ware en de humoristische „Letters of Jack Downing” van Seba Smith. Tot de humoristische schrijvers behooren wijders: Charles Léland, Charles Browne (Artemus Ward) en Clemens (Marc Twain). Richard Wilde schreef eene levensgeschiedenis van Tasso (1840) en van Dante (1843), Ticknor eene geschiedenis der Spaansche letterkunde, Hudson „Lectures on Shakspeare (1848)”, Tuckerman „Thoughts on the poets”, Duyckink eene encyclopaedie der Amerikaansche letterkunde, Allibone een groot lexicon van Engelsche en Amerikaansche auteurs, Verplanck een commentaar op Shakspere enz. Tot de Amerikaansche geschiedschrijvers behooren: Belknap, Holmes, Spraks en Ramsay, en vooral: Prescot, Wheaton, Bancroft en Motley. Verdienstelijk zijn wijders de werken van Irving over de ontdekking van Amerika en over de geschiedenis van Spanje, de „History of the American revolution" van Allen, de „History of the colonies and life of Washington (1804)” van Marshall, de „History of the United States (1852)” van Hildreth, een boek over hetzelfde onderwerp van Hamilton, en de „History of the constitution of the United States” van Ticknor Curtis. Uitmuntende levensbeschrijvingen heeft men van Sparks (Washington en Marris), Bandal (Jefferson), Well (Adams), Parton (Franklin, Aaron Burn en Jackson), Irving (Goldsmith), Rives (Madison), Celton (Henry Clay), Quincy (Quincy Adams), Ticknor Curtis (Prescott), Holland (Lincoln) enz.

Sparks leverde eene „Library of American biography” in 15 deelen. Belangrijk zijn ook voor de geschiedenis der Revolutie de van wege den Staat uitgegevene briefwisseling en dagboeken van den president John Adams. Op het gebied der staatswetenschappen onderscheidden zich: „Jefferson, Gallatin en Everett. Over staathuishoudkunde schreven: Bowen, Perry, Lieber, Wayland enz., en Morse, Seybert, Pitkin, Mitchell en Hayward leverden statistieke werken over Amerika. Geschriften over aardrijkskunde en reisbeschrijvingen vindt men er in menigte; belangrijk zijn die, welke betrekking hebben op een onderzoek van het vaste land van Amerika, geschreven door Barcram, Schoolcraft, Fremont, Greenough, Bartlett, Emory, Simpson en Stransberry. Charles Wilkes bestuurde en beschreef eene wetenschappelijke expeditie naar de noordpoolgewesten, commodore Perry eene naar Japan, Stephens en Squier onderzochten de oudheden van Centraal Amerika, Herndon de bronnen der Amazonenrivier; Kanè, Hayes en Mali drongen door in de Poolzee en in den jongsten tijd heeft Stanley zich onderscheiden door een stouten togt door Azië. „Palestine” van Edward Bóbinson, „Across America and Asia” van Pumpelly, alsmede de geschriften van Whympers en Ball over Alaska hebben ook in Europa lezers gevonden. Meer van bellettristischen aard zijn de reisbeschrijvingen van Washington Irving, Longfellow, Cooper, Bryant, Tuckerman, Sanderson, Willis, Slidell-Mackenzie, Colton, Hawthorne, Curtis en Taylor. Als staatkundige redenaars hebben zich onderscheiden: Ames, Morris, Otis, King, Adams en William Wirt, en in den jongsten tijd: Clay, Webster, Calhoun, Benton, Corwin, Everett, Preston, Phillips, Garrison en Sumner.

Onder de kanselredenaars bekleedt Channing de eerste plaats; voorts vermelden wij: Fuller, Buckminster, Barter, Barker en Beecher. Van de godgeleerde geschriften noemen wij het „System of divinity”, van Dwight, de vertalingen van en ophelderingen bij „Job” en de „Psalmen” van Noyes, commentaren van Stuart, een leven van Jezus van Ware, „Notes on the gospel” van Barnes, alsmede geschriften over kerkgeschiedenis van Schaff, Shedd, Hurst en Smith. Voorts heeft men op regtsgeleerd gebied eene uitmuntende verzameling van wetten der Vereenigde Staten van Story, terwijl over volkerenregt en zeeregt gehandeld is door Wheaton, Dana (Junior), Lawrence, en Woolsay, en over strafregt door Livingston en Warton. Ook de wetten der afzonderlijke Staten zijn verzameld en bewerkt. Eene belangrijke regtsbron vindt men voorts in de gewijsden van het Hoog geregtshof te Washington, door Wheaton verzameld. De natuurkundige wetenschappen vonden er vele beoefenaars. Reeds onderscheidde zich Franklin op dat gebied, vooral door de uitvinding van den bliksemafleider, en over scheikunde schreven: Silliman (vader en zoon), Draper, Cray, Benwick, Gibbs, Horsford en Campbell Morfit, over meteorologie: Redfield, Blodgett en Maury, — en over geologie: Mac Clure, Faton, Hitchcock, Owen, Whitney, Dana, Lee en Haydon. De natuurlijke historie werd er grondig behandeld door Godman in zijne „American natural history” en in zijne prachtige „Natural history of the State of New York”, — de kruidkunde door Elliot, Bigelow, Barton, Nuttall, Torrey, Gray en Brown, — de ornithologie op meesterlijke wijze door Wilson in zijne „American ornithology”, voortgezet door Charles Bonaparte) en door Audubon in zijne „Ornithological biography”, — de natuurlijke geschiedenis der zoogdieren door Richardson, de Gay, Audubon, Gould en Lea, — de eonchyologie en entomologie door Adams, Say en Dana, — en de fossiliën door Shepard, Conrad en Harlan.

Tot de voornaamste schrijvers op het gebied der geneeskunde en physiologie behooren: Wood, Beck, Grosz, Martyn Paine, Warren, Francis, Dalton, Draper, Elliot, Flint enz. In de wis- en sterrekunde hebben zich Bowditch, Maury, Walker, Olmsted, Bache, Loomis, Gould en Ferguson onderscheiden. De wijsbegeerte is er eerst in de laatste jaren beoefend door Brownson, Marsh en Emerson, terwijl Franklin een volkswijsgeer bij uitnemendheid mag genoemd worden. Henry schreef eene geschiedenis der wijsbegeerte, en van de overige wijsgeerige schrijvers noemen wij: Hickok, Mahon, Tyler, Upham, Hazard en Draper. Over anthropologische onderwerpen schreven: Gallatin, Schoolcraft, Morton, Bradford, Catlin, Morgan en Gliddon.

Ook de taalkunde vond er vlijtige beoefenaars; over de talen der Indianen schreven: Duponceam, Schoolcraft, Squier en vooral Gallatin, terwijl de studie der Oude talen er door Charles Anthon en die der Engelsche taal door Murray, Webster en Worchester bevorderd werd. Bartlett leverde eene „Dictionary of Americanisms”, en Mann, Barnard en Catharina Beecher schreven over opvoeding. Over krijgskunde en zeetactiek handelden: Holleck, Mahan, Dahlgren, Ward, Meade, Mae Clellan enz. Eindelijk verschenen er onderscheidene eneyclopaedieën, zooals: de „Encyclopaedia Americana” van Lieber, de „New American Cyclopaedia” van Ripley en Dana, de „Annual Cyclopaedia” van Appleton en de „Cyclopaedia” van Johnson.

Omtrent de geschiedenis der Vereenigde Staten vermelden wij het volgende: Reeds omstreeks het jaar 1000 onzer tijdrekening werden zij door Noormannen uit Groenland bezocht, maar deze ontdekking is ook weder verloren gegaan. Zelfs de tweede door den Venetiaan Cahot (Gabotto) had aanvankelijk geen gevolg, daar het boschrijke, door oorlogzuchtige Indianen bewoonde gebied geene gunstige verwachtingen inboezemde aan de goudzoekende Europeanen. Eerst toen Engeland onder koningin Elisaheth zich tot eene zeebeheerschende, koloniënstichtende mogendheid verhief, werd de aandacht op de oostkust van Noord-Amerika gevestigd, vooral daar de Spanjaarden en Portugézen reeds Zuid- en Midden-Amerika in bezit genomen hadden. In 1585 landde sir Walter Raleigh met eenige honderde kolonisten op het eiland Roanoke aan de kust van Noord-Carolina en gaf aan het land naar zijne maagdelijke Koningin den naam van Virginia. Toch hadden deze en latere pogingen om volksplantingen te stichten geene duurzame gevolgen. Eerst onder Jacob I werden de kolonisten, vooral landbouwers en handwerkslieden, zoo talrijk dat te Londen en te Plymouth handelsvereenigingen ontstonden tot bevordering der kolonisatie. Zij verkregen in 1606 vrijbrieven of schenkings-óirkonden van den Koning. De vereeniging te Londen verwierf Virginia in eigendom met eene constitutie voor de kolonisten, en aan die te Plymouth werd Nieuw-Engeland toegewezen.

De kolonisten drongen kloekmoedig door in het binnenland, verstrooiden zich als landontginners en planters over het land, moesten een moedigen strijd voeren tegen de Indianen, oefenden zoowel daarbij als bij het overwinnen van vele andere moeijelijkheden hunne krachten en vermeerderden door noeste vlijt hunne welvaart en onafhankelijkheid. De voorspoed der kolonisatie, alsmede de godsdienst- en burgeroorlogen in Engeland gaven aanleiding, dat vele Engelschen in de Nieuwe Wereld eene wijkplaats zochten. In 1629 verkreeg een R. Katholieke Ier, sir George Calvert, later lord Baltimore, van Karel I een giftbrief voor het land aan de Chesapeakbaai, ten noorden van Virginia, noemde het ter eere der koningin Maryland en deed in 1632 aan de Baai de stad Baltimore verrijzen. De regéringsvorm der nieuwe kolonie droeg, evenals die van Virginia, een aristocratischen stempel, maar schonk aan alle Christelijke geloofsbelijdenissen gelijke regten. In 1620 was eene kleine schaar Puriteinen, uit Engeland verdreven, bij Kaap Cod aan de kust van Massachusetts, waar de Plymouthvereeniging de kolonisatie verwaarloosd had, aan land gestapt en stichtte er Plymouth. Aanvankelijk vormden zij eene gemeenschap en verdeelden den oogst, maar in 1627 verdeelden zij onderling het grondgebied en roeiden, versterkt door nagereisde geloofsgenooten, de bosschen uit, veranderden den bodem in vruchtbaar bouwland, sloten vredes- en handelsverdragen met de hoofden der naburige stammen en regelden hun bestuur naar vrijzinnige beginselen, doordien zij vrijheid en zelfbepaling met het algemeen belang en met Christelijke zeden zochten te vereenigen. In weerwil van ontzettende inspanning en dreigend gevaar gaven zij geen voetbreed van den verkregen bodem prijs en onderhielden met het moederland, dat hen verdreven had, de banden der wetenschappelijke en handeldrijvende gemeenschap. Uit Massachusetts werden voorts de koloniën Connecticut, Rhode-Island, New Hampshire, Vermont en Maine gesticht en in 1643 tot de „Unie der Koloniën van Nieuw-Engeland” vereenigd, welke 50 jaar bestond en tot handhaving der eensgezindheid en tot verdediging van het gebied tegen de Franschen en Nederlanders niet weinig bijdroeg.

Toen bij den Vrede van Breda (1667) het in 1664 veroverde Nieuw-Nederland met de hoofdstad Nieuw-Amsterdam aan de Hudson (met het in 1655 door de Nederlanders bemagtigde Nieuw-Zweden op Long Island) onder den naam van New York, voorts New Yersey en Delaware aan Engeland afgestaan, en in 1681 door Penn de Kwakerskolonie Pennsylvanië gesticht was, ontstond er verband tusschen Virginia en Maryland met de noordelijke Koloniën. Tegelijkertijd werd het Engelsch gebied naar de zuidzijde uitgebreid. Koning Karel II beleende in 1663 met het land van den 35sten breedtegraad af zuidwaarts tot aan de rivier San Matheo acht edellieden, die voor de nieuwe kolonie Carolina door den beroemden wijsgeer Locke eene feudale grondwet deden ontwerpen, die wel is waar onbruikbaar bleek, maar toch op dezen Staat een monarchaal-aristocratischen stempel drukte, waardoor hij zich van de Nieuw-Engeland-Staten onderscheidde. Door het schenken van landerijen en voorregten aan koningsgezinde edelen door de Stuarts, voorts door de uitbreiding der slavernij en het verleenen van monopolie van den Negerhandel aan eene bepaalde maatschappij werd die stempel der Zuidelijke Staten nog versterkt, terwijl er ook het maatschappelijk leven door den aanleg van groote plantages een geheel anderen vorm erlangde dan in het noorden. De Britsche Kroon, die de stichting en uitbreiding der koloniën door schenkingen en vrijbrieven begunstigd en aan de kolonisten aanvankelijk eene zekere mate van staatkundige zelfstandigheid verleend had, zocht vervolgens de nieuwe bezittingen aan hare onmiddellijke heerschappij te onderwerpen. Bij herhaling werden de vroeger uitgevaardigde vrijbrieven opgeheven en de koninklijke gouverneurs met onbeperkt gezag benoemd. Om zich van eene vrijzinnige ontwikkeling te verzekeren, ontwierpen de Staten van Nieuw-Engeland, New York en Virginia een „charter van volksregten”, waarin bepaald werd, dat in elken kolonialen Staat de wetgevende magt in handen zou zijn van den Koninklijken gouverneur met een Senaat en een Huis van Volksvertegenwoordigers, dat over alle aanklagten door eene jury zou worden beslist, dat geene belasting zonder toestemming der Volksvertegenwoordigers zou worden geheven, en dat niemand, die betuigde in God en Christus te gelooven, om geloofszaken zou worden bemoeijelijkt. Zelfs toen in het moederland door de roemrijke omwenteling van 1688 de Parlementaire regéringsvorm voor goed werd vastgesteld, poogde het Engelsche Kabinet in de Noord-Amerikaansche koloniën een despotiek bestuur te handhaven en den stoffelijken vooruitgang slechts in zoover te dulden, als hij strookte met de belangen van Engelands handel en nijverheid.

Sedert de navigatie-acte van Cromwell had de zelfzuchtige kruidenierspolitiek van Engeland de koloniën met kleingeestige beperkingen gedrukt, zoodat alleen Engelsche schepen er handel mogten drijven. Het onderling verkeer was daarenboven met hooge belastingen bezwaard en de koloniën mogten alleen in het moederland koopen en verkoopen. De ijzer-industrie was verboden, de suikerraffinaderij met zoo hooge lasten bezwaard, dat zij zich niet ontwikkelen kon. Men wilde de koloniën noodzaken, alleen grondstoffen voort te brengen, zooals tabak, indigo, suiker, wol en broodvruchten, ten behoeve der Engelsche nijverheid. Niettemin was het aantal inwoners in 1750 tot 1½ millioen geklommen en handel en nijverheid hadden, in weerwil van alle belemmeringen, eene hooge vlugt genomen. De Germaansch-Protestantsche koloniën, vermeerderd met Georgia, onder George II door generaal Oglethorpe aan de Savannah-rivier gesticht, zag zich door een gordel van R. Katholieke volkplantingen der Franschen en Spanjaarden omgeven, die zich van den mond der St. Laurensrivier tot aan de groote meren van het binnenland en langs de Mississippi langs de kust van Mexico tot aan Florida uitstrekte. Vooral de Franschen, gedeeltelijk hoogmoedige edelen, naijverig op de magt van Engeland, gedeeltelijk dweepzieke Jezuïeten, zochten de Engelsche bezittingen door eene reeks van forten te omgeven en de kolonisten naar de kust te bannen. In 1690 ontstond de eerste groote botsing (koning Willem I-oorlog) tusschen de Engelschen en Franschen om Acadië, hetwelk eerstgenoemden zochten in te palmen. Bij den Vrede van Rijswijk verkregen de Franschen het bezit van Acadië. Na den Koningin Anna-oorlog (1701—1713) moesten zij wel is waar bij den Vrede van Utrecht het land aan Nieuw-Engeland afstaan, doch dit laatste kon alleen het bezit verkrijgen van het zuidelijk gedeelte. Het noordelijk gedeelte bleef in handen der Fransche kolonisten, ook na den Koning George-oorlog (1744—1748), bij den Vrede van Aken. Eerst in 1755 werden zij door eene daad van geweld door de Engelsche regéring verdreven. Daarmede begon de tweede Koning George-oorlog (1755—1763) in Amerika tusschen Frankrijk en Engeland. De Koloniën, door het edelmoedig vertrouwen van den Engelschen staatsman William Pitt aan dezen verbonden, wedijverden in offervaardigheid met het moederland en de vereenigde pogingen werden met eene schitterende uitkomst bekroond. In 1758 werden kaap Breton en de Prins Edwardseilanden bezet en het fort Duquesne (Pittsburg) door Washington veroverd. Den 13den September 1759 zegepraalde generaal Wolfe bij Quebec op den Franschen bevelhebber Montcalm; op den 17den capituleerde laatstgenoemde vesting, en weldra viel ook Montreal, de tweede hoofdplaats der Franschen in Canada, in handen der Engelschen. Nadat voorts de Engelsche vloot in 1762 roemrijke overwinningen op de Franschen en Spanjaarden behaald had in de West-Indische wateren, werden bij den Vrede van Parijs van 10 Februarij 1793 Canada en Florida aan Engeland afgestaan, zoodat in Noord-Amerika het Germaansch-Protestantsche ras eene beslissende overwinning behaalde op het RomaanschR. Katholieke.

Deze schitterende uitkomst was verkregen door de hulp der koloniën, en deze eischten nu voor hunne diensten en opofferingen billijkerwijze eene volkomene autonomie (zelfwetgeving) voor haar staatkundig en maatschappelijk leven, terwijl de absolutistisch-gezinde koning George III en de staatslieden, die zich sedert den val van Pitt aan het hoofd der zaken bevonden, er sedert den Vrede van Parijs naar streefden, de Koloniën aan het regtstreeksch gezag van het Britsche Kabinet en Parlement te onderwerpen en haar als kanalen te beschouwen, die geene andere bestemming hadden dan rijkdom en welvaart aan Engeland toe te voeren. Inmiddels was gedurende den langen, kostbaren oorlog de staatsschuld van Engeland nagenoeg verdubbeld, weshalve men de rente wilde betalen uit de verhoogde lasten, die aan de Koloniën werden opgelegd. Hoewel de Koloniën het regt van het Parlement op de hoogste wetgevende magt niet bestreden, verlangden zij toch, dat haar zonder toestemming van hare eigene vertegenwoordigers geene binnenlandsche belastingen zouden worden opgelegd. De verhooging der invoerregten op onderscheidene handels-artikelen en een gestrenger toezigt op de sluikerij verdroegen zij met geduld, hoewel de verklaringen van den minister in het Parlement, dat men daarmede tevens eene bevestiging van het Koninklijk gezag bedoelde en dat de Koloniale Staten zich onderwerpen moesten aan de onbeperkte heerschappij van de Kroon en van het Parlement, krachtige tegenspraak vonden in vergaderingen en geschriften, terwijl mannen als James Otis en John Adams wezen op de onschendbare regten van den mensch volgens de leer van Rousseau. De zegelwet van 22 Maart 1765 en de Bill, welke aan de Koloniën de verpligting oplegde, aan de Koninklijke troepen huisvesting en verpleging te verschaffen, verwekten algemeenen wrevel en tegenstand. Virginia verkondigde eene „Verklaring van koloniale regten”, — de Staten van Nieuw-Engeland vereenigden zich tot een gemeenschappelijk verzet, en te New York vergaderden de gevolmagtigden van alle provinciën, verklaarden de beide Parlementsbesluiten nietig en zonden een bezwaarschrift naar Engeland. Er ontstond eene staatkundige vereeniging van „vrijheidszonen”, die zich met ongemeene snelheid uitbreidde en overal de leer van de regten des volks tegenover eene despotieke regéring verkondigde. De zegelwet kon op den 1sten November niet eens worden ingevoerd, omdat niemand de gehate betrekking van stempelaar wilde aanvaarden en men overal den verkoop van gezegeld papier verhinderde.

Nu werd wel is waar den 18den Maart 1766 de zegelwet opgeheven, maar de wet der militaire verpleging bleef bestaan, en eene door het Parlement uitgevaardigde verklaring waarborgde aan het Parlement het hoogste gezag over alle zaken in Amerika en noemde tevens de besluiten der Amerikaansche congrèssen van nul en geener waarde. Hierdoor werd de verzoenende indruk van het eerste besluit vernietigd, en de staatregtelijke strijd over de verhouding van de Koloniën tot het Moederland bleef onverpoosd voortduren. De nieuwe belastingbill, door Townshend, kanselier der schatkist, in 1767 uitgevaardigd, waarin voor slechts weinige artikelen lage invoerregten waren vastgesteld, gaf aanleiding tot talrijke protesten, terwijl de Amerikanen zich verbonden, geen gebruik te maken van Engelsche waren. De misbruiken en ongeregheden, waaraan de aristocratische regéring in het Moederland zich in die dagen schuldig maakte, deed den tegenstand der vrijheidlievende Amerikanen toenemen. Daarbij kwam nog de weifelende houding van het ministérie met betrekking tot de inkomende regten. In 1770 namelijk werd de bill van Townshend opgeheven en slechts een laag invoerregt op de thee gehandhaafd, hetwelk nagenoeg niets opbragt, daar de Amerikanen zich van het gebruik van Engelsche thee onthielden. De ontdekking van eene koningsgezinde zamenmenzwering in Massachusetts door Franklin vermeerderde de opgewondenheid. Toen in December 1773 een Engelsch schip met thee, te Boston binnengeloopen, weigerde op bevel der stedelijke overheid de haven te verlaten, werd het den 18den December door eene bende van 40—50 man, als Indianen verkleed, onder aanroering van Josiah Quincy beklommen en zijne lading, bestaande uit 340 kisten thee ter waarde van 18000 pond sterling, in zee geworpen.

Daarop besloot het Parlement, dat de haven van Boston geblokkeerd, de constitutie van Massachussetts beperkt en aan de uitvoerende magt uitgebreider regt verleend en, om het gebied der Koloniën te verkleinen, Canada tot aan de Ohio uitgestrekt zou worden. Tegelijk werd generaal Gage met vier regimenten naar Amerika gezonden, om Boston te bezetten en zich van de belhamels meester te maken. Gage ontmoette te Boston geen tegenstand, maar in September 1774 kwamen de vertegenwoordigers van dertien Koloniën bijeen tot een Congrès, dat in eene reeks van adressen en verzoekschriften aan den Koning, aan het Engelsche volk, aan de Vereenigde Provinciën en aan de inwoners van Canada de zaak der burgers van Boston bepleitte, daar de Koloniën alzoo hare natuurlijke vrijheid of hare met groote opoffering verworvene regten op vrijheid, leven en eigendom tegen willekeur en geweld verdedigden. Tevens besloot het Congrès, dat te beginnen met den 1sten December alle invoer van voortbrengselen der nijverheid uit de Engelsche havens en alle uitvoer uit de Koloniën naar Engeland een einde zou nemen. Te Londen baarde deze revolutionaire beweging groot opzien. De adressen van het Congrès werden met verachting ter zijde gelegd, en den 9den Februarij 1775 door het Parlement de bills aangenomen, die Massachusetts in een staat van oproer verklaarden en alle handelsverkeer met Nieuw Engeland verboden. Daardoor was de oorlog verklaard.

De eerste bloedige botsing had plaats den 19den April 1775 bij Lexington en Concord, toen generaal Gage een tuighuis in bezit nam, door de wetgevende magt in Massachusetts aangelegd. Dit gevecht gaf in de meeste Koloniën het sein tot krachtige protesten tegen Engeland en tot krijgstoerustingen. Den 10den Mei 1775 kwam het Congrès te Philadelphia voor de tweede maal bijeen en benoemde den 16den van die maand George Washington tot opperbevelhebber van het toekomstige leger, terwijl men enkel tot een gewapend verzet besloot. De roemrijke verdediging van Bunkershill door kolonel Prescott (16 Junij) was oorzaak, dat de Engelschen Boston ontruimden, en in het vermaarde geschrift van Thomas Paine. „Het gezond menschenverstand” werden de Amerikanen reeds opgewekt tot de stichting van een onafhankelijken, republikeinsch-democratischen Statenbond. Inmiddels kwamen de Amerikanen met betrekking tot den oorlog in hagchelijke omstandigheden. Een winterveldtogt, door hen onder Montgomery in November 1775 ondernomen, ten einde de inwoners van Canada tot deelneming in den opstand te bewegen, mislukte geheel en al. De Engelsche regéring maakte groote toebereidselen, om het dreigend oproer in de Koloniën met één slag te vernietigen, huurde in Duitschland aanzienlijke troepen en zond in het vooijaar van 1776 eene groote vloot onder admiraal Home met 40000 man naar Amerika, welke in drie afdeelingen naar het binnenland zouden oprukken, namelijk Clinton naar de zuidelijke provinciën, Roux naar Pennsylvanië en Bourgogne naar de noordelijke districten. Tegenover zulk een leger kon Washington, van gezag, van geldmiddelen en van degelijke medestanders verstoken, geene voldoende krijgsmagt plaatsen, daar hij over slechts 17000 man beschikte.

In de zuidelijke provinciën heerschte verdeeldheid; hier namelijk bevond zich eene groote partij, welke met het moederland verbonden wilde blijven. Toen vereenigde zich de meerderheid van de te Philadelphia vergaderde vertegenwoordigers der Koloniën, gevolgd door de overige Staten, den 4den Julij 1776 tot de uitvaardiging der gedenkwaardige, door Jefferson ontworpene onafhankelijkheidsverklaring. In de inleiding van dat stuk werd op grond van het natuurregt de regtmatige aanspraak der kolonisten op vrijheid en onafhankelijkheid betoogd; daarna werden 27 bezwaren opgeteld, die in weerwil van de onderdanigste verzoekschriften niet door Engeland waren opgeheven, zoodat de regéring van koning George III het regt verbeurd had, verder over Amerika heerschappij te voeren, waaruit het besluit werd opgemaakt, „dat de Vereenigde Koloniën vrije en onafhankelijke Staten zijn en van regtswege behooren te wezen”. De Staten namen voorts de verpligting op zich, deze onafhankelijkheid met hun leven, met hun goed en met hunne onschendbare eer te verdedigen. Wel is waar moest Washington na het verlies van New York, dat door Rowe werd bezet, en na twee gevechten bij White Plains over de Delaware terugtrekken en het Congrès de wijk nemen naar Baltimore, maar de Engelsche generaals wisten geen gebruik te maken van hunne overmagt. Washington, die bij alle tegenspoeden een ongeschokten moed betoonde, behaalde den 26sten December 1776 bij Trenton en den 3den Januarij 1777 bp Princeton overwinningen op de Engelschen, waarna eindelijk het Congrès hem eene dictatoriale volmagt verleende tot het vormen van een nationaal leger van 88 bataljons, tot het invoeren van hervormingen en tot het aanschaffen van krijgsbehoeften en het noodige geld. In den loop van den zomer moest Washington weder voor de overmagt van Howe terugtrekken en leed aan de Brandywine (4 September) en bij Germantown (3 October) gevoelige nederlagen, waarna Philadelphia door Engelsche troepen werd bezet. Daarentegen mislukte de Engelsche veldtogt in het noorden; Bourgogne moest den 6den Augustus bij Oriskany het onderspit delven en den 17den October met 6000 man en 42 stukken geschut bij de capitulatie van Saratoga zich overgeven aan Gates.

Deze gebeurtenis bewoog Frankrijk, waar de zaak der Amerikanen gedeeltelijk uit geestdrift voor de vrijheid, gedeeltelijk uit naijver jegens Engeland groote sympathie verwekte, zoodat zij vandaar in het geheim reeds aanzienlijke ondersteuningen in geld, krijgsbehoeften en vrijwilligers (vooral Lafayette) ontvangen hadden, den 9den Februarij 1778 met de vertegenwoordigers der Vereenigde Staten aan het Hof van Versailles, aan wier hoofd zich de eerwaardige, hooggeachte Franklin bevond, een vriendschaps- en handelsverdrag te sluiten, hetwelk den 12den April 1779 ook door Spanje werd onderteekend. Dit verbond kwam den Amerikanen uitstekend te stade, want hoewel Washington in 1778 en 1779 zich tegen de Engelschen, die van New York af de geheele oostkust onderworpen hadden, in het bezit van de Alleghanies en omstreken staande hield, dreigden toch de zelfzuchtige verdeeldheden in de afzonderlijke Staten, het zwakke crediet van het door het Congrès uitgegeven papieren geld, noodzakelijk gevolgd door gebrek aan middelen om het leger te versterken, en de onbekwaamheid der onderbevelhebbers zelfs de standvastigheid van een Washington te schokken. De Engelschen spanden voorts na de oorlogsverklaring van Frankrijk en Spanje al hunne krachten in, zoo te land als ter zee, om de oproerlingen, die zich zelfs met hunne erfvijanden verbonden hadden, tot onderwerping te brengen. Sedert 1779 zonden zij hunne hoofdmagt naar het zuiden, naar Georgia en Carolina, waar zich talrijke partijgenooten, Loyalisten genaamd, bij hen voegden. Zij veroverden Savannah en Charleston, en den 16den Augustus 1780 behaalde Cornwallis bij Camden de overwinning op Gates, wiens onderbevelhebber, baron Kalb, daarbij doodelijk gewond werd. Geheel Georgia en Zuid-Carolina waren in handen der Engelschen, die nu ook Noord-Carolina en Virginia zochten te veroveren. Inmiddels echter was den 10den Julij 1780 een Fransch hulpleger van 6000 man onder graaf Rochambeau bij Newport op Rhode-Island aan wal gestapt, en Washington door 16 millioen livres, door Frankrijk gedeeltelijk geschonken en gedeeltelijk geleend, in staat gesteld, zijn leger voltallig te maken en te oefenen. Het vereenigde Fransch-Amerikaansche leger noodzaakte eerst door geschikte bewegingen Clinton te New York te blijven, zoodat hij Cornwallis in Virginia niet te hulp kon komen, en trok in September 1781 met een snellen marsch naar het zuiden, veroverde de door Cornwallis bij Yorktown aan den mond der Jamesrivier opgeworpen verschansingen en noodzaakte den Engelschen generaal den 18den October 1781 met zijn geheele leger (7247 man), den geheelen krijgsvoorraad, geschut en wapens zich bij capitulatie over te geven.

Nu zag Engeland af van verdere aanvallen , en het vrijzinnig ministèrie RockinghamShelburne toonde zich genegen tot vredesonderhandelingen met de Vereenigde Staten op den grondslag der onafhankelijkheid van laatstgenoemden. Ook Frankrijk, dat den 12den April 1782 bij Dominica een grooten zeeslag verloor, Spanje, dat Minorca heroverd, maar tot het herkrijgen van Gibraltar vruchtelooze pogingen aangewend had, en Nederland verklaarden zich bereid, vrede te sluiten, hoewel zij op geene vergoeding voor hunne aanzienlijke opofferingen konden hopen. Nadat den 30sten November 1782 reeds een voorloopig verdrag tusschen Engeland en Amerika (de Provisionéle artikelen) was tot stand gekomen, waarbij de onafhankelijkheid van de Republiek der Vereenigde Staten was erkend, terwijl hun voordeeliger grens naar het noorden en westen werd aangewezen en het regt van visscherij in de wateren van Newfoundland toegestaan, werd in 1783 de definitieve Vrede van Versailles gesloten en den 19den April door Engeland en de Vereenigde Staten onderteekend. Zoodra het Britsche leger New York ontruimd had en de vreemde troepen in het Amerikaansche leger behoorlijk bezoldigd en afgedankt waren, legde Washington de betrekking van opperbevelhebber neder en begaf zich naar zijn landgoed Mount Vernon. Niet weinig heeft de Republiek der Vereenigde Nederlanden de Noord-Amerikanen in den onafhankelijkheidsoorlog ondersteund. Groot was in ons Vaderland de belangstelling en toejuiching bij de meeste Staatsgezinden, kooplieden of voorstanders der nieuwe begrippen.

Het gedrag der zoogenaamde opstandelingen was, dacht men, aan dat der Vaderen tegenover Spanje niet ongelijk. Daarenboven zou de vrijwording der Koloniën de magt van het in ons land gehate Engeland aanmerkelijk verzwakken en tevens aanleiding geven tot winstgevende handelsbetrekkingen. Velen, inzonderheid te Amsterdam, wilden liever oorlog voeren tegen Engeland, dan ondersteuning onthouden aan de Amerikaansche vrijheidszonen. Vooral over het eiland St. Eustatius werden wapens en krijgsbehoeften bezorgd aan de Unie, en terwijl wij deswege in een noodlottigen strijd met Engeland werden gewikkeld, begunstigde onze Republiek de gelegenheid der Noord-Amerikanen, om het juk van Engeland te verbrijzelen.

Nadat de onafhankelijkheid verworven was, moest men zich van haar duurzaam bezit verzekeren en de afzonderlijke Staten, wier gemeenschappelijk bewind, het Congrès, slechts eene vergadering van afgevaardigden zonder wettige volmagt geweest was, door eene algemeene constitutie tot een verbonden Staat vereenigen. Dit was moeijelijk genoeg, want de verschillende belangen en de zelfzuchtige gevoelens, die reeds gedurende den oorlog struikelblokken waren geweest voor de bestuurders, deden zich nog meer gelden na den vrede, bij het groote geldgebrek, het gemis van crediet, de treurige regtsbedeeling en het geringe gezag van het Congrès. Er was behoefte aan een wettig zamengesteld centraalbewind, en het bevredigen daarvan was moeijelijk in overeenstemming te brengen met de souvereiniteit der afzonderlijke Staten. Toen deed Alexander Hamilton, adjudant van Washington gedurende den vrijheidsoorlog en lid van het Wetgevend Ligchaam te New York, het voorstel, de afzonderlijke Staten ongerept te laten in hunne eigenaardigheden en regten, maar tevens voor alle gemeenschappelijke belangen eene gelijke wetgeving, een algemeen bestuur en eene gelijk vormige regtspleging in het leven te roepen. Met Madison en Marris plaatste hij zich aan het hoofd der Foederalisten en beijverde zich, uitvoering te geven aan dat denkbeeld, hetwelk door de Particularisten (voorstanders der volkomene zelfstandigheid van elken Staat) heftig bestreden werd. In Mei 1787 kwam eindelijk te Philadelphia, nog steeds de zetel van het Congrès, onder het voorzitterschap van Washington eene constituérende vergadering bijeen, welke, schoon onder veel strijd en moeite, de grondwet der Vereenigde Staten ontwierp. Aan de Zuidelijke Staten moest men toestaan, dat de slavernij (schoon geenszins gewettigd) aldaar niet zou worden opgeheven en dat bij het bepalen van het aantal afgevaardigden naar het Huis van Vertegenwoordigers de slaven ten getale van ⅗de der aanwezigen zouden meêtellen. Washington werd voorts tot president gekozen en aanvaardde den 30sten April 1789 zijne betrekking.

Hij werd in 1792 herkozen en trachtte met belangloozen ijver de binnenlandsche eendragt te bevestigen en de verschillende partijen met elkander te verzoenen. Hij regelde het bestuur, de regtspleging en de volkswapening, bragt orde in de staatsschuld en zorgde voor de schatkist door eene belasting op het bedrijf en op het vermogen. Maar naarmate de wetgevende organisatie voortschreed, werd de tegenstand der Antifoederalisten grooter, en toen deze meer en meer bijval vonden bij het volk, legde Washington na een achtjarig bestuur het presidentschap neder. In 1791 werd het district Columbia in Maryland aangewezen als de plek, waar de nieuwe bondshoofdstad Washington zou verrijzen. Het gebied der Unie breidde zich spoedig uit en de bevolking nam aanmerkelijk toe. In 1791 werden Vermont, in 1792 Kentucky, te voren een deel van Virginia, in 1796 Tenessee als Staten opgenomen in de Unie, welke alstoen meer dan 4 millioen zielen telde. In het buitenland zocht Washington door het sluiten van handelsverdragen vriendschappelijke betrekkingen met andere Staten aan te knoopen, zonder zich met Europésche aangelegenheden te bemoeijen. Bij het uitbarsten van den eersten Coalitie-oorlog tegen Frankrijk vaardigde hij den 22sten April 1793 eene onzijdigheidsverklaring uit, waarover de Fransche regéring en de Franschgezinde Foederalisten geenszins te vreden waren.

Toen voorts de Unie den 19den November 1794 een vriendschaps- en handelsverdrag met Engeland sloot, noemde Frankrijk dit eene schennis der onzijdigheid, hitste door zijne agenten het volk op tegen Washington en brak eindelijk alle diplomatieke betrekkingen met de Unie af, zoodat het uitbarsten van een oorlog in 1800 ter naauwemood door een nieuw handelsverdrag verhinderd werd. In 1797 was weder een Foederalist, John Adams, die zich gedurende den bevrijdingsoorlog door zijne geschriften onderscheiden had, tot president gekozen, terwijl het vice-presidentschap was opgedragen aan den Antifoederalist Thomas Jefferson, die van 1801 tot 1809 het presidentschap bekleedde. In laatstgemeld jaar was het aantal inwoners reeds tot 5320000 geklommen; de uitvoer had eene waarde van 94 millioen dollars en de schatkist ontving 13 millioen dollars. In 1802 werd Ohio als 17de staat in de Unie opgenomen, en in 1803 voor 15 millioen dollars Louisiana van Frankrijk gekocht, zoodat de Vereenigde Staten zich over het geheele Mississipi-gebied uitbreidden. De oorlog tusschen Frankrijk en Engeland begunstigde den handel, daar laatstgenoemd rijk de onzijdigheid van de Unie erkende, zoodat het koloniaal verkeer met Frankrijk, Nederland en Spanje nagenoeg uitsluitend door Amerikaansche schepen bevorderd werd. Toen de Engelsche regéring, naijverig op den bloei der Amerikaansche scheepvaart, in 1805 deze begunstiging ophief en Amerikaansche vaartuigen als vijandelijk goed deed onderzoeken en wegnemen, beperkte het Congrès in April 1806 den invoer van Engelsche waren en verzette zich ook niet tegen het continentaalstelsel van Napoleon I, maar beval zelfs, dat de havens der Unie voor de schepen van het overmoedig Engeland gesloten zouden worden. Voorts verbood het door de embargo-acte van 22 December 1807 aan de Amerikanen alle scheepvaart op vreemde landen, waardoor de koopvaardijvloot beveiligd, maar tevens de handel aanmerkelijk benadeeld werd, terwijl de nijverheid zich inmiddels krachtig ontwikkelde. De Nonintercourse-act (Acte van verkeerbelemmering) van 1 Maart 1809 sloot alle havens der Unie voor de Fransche en Engelsche schepen en koopwaren; maar veroorloofde weder het verkeer met andere havens behalve de Fransche en Engelsche.

De nieuwe president, Madison (1809—1817), hief in 1811, na onderhandeling met Napoleon, bovengemelde act voor Frankrijk op, en de gewelddadige, aanmatigende uitoefening van de heerschappij ter zee door Engeland bezorgde aan de Franschgezinde, democratische partij onder Calhoun en Olay in het Congrès eene volkomene zegepraal. Die partij verlangde eene vriendschapsbreuk met Engeland, daar zij na het opnemen van Louisiana als 18den Staat in de Unie (1811) het bezetten van Spaansch Florida en, toen Engeland daartegen protesteerde, den 18den Junij 1812 de oorlogsverklaring aan Engeland doorzette. De veroveringshonger der overmoedige democraten werd echter door den loop van dezen oorlog (1812—1815) geenszins bevredigd. De Vereenigde Staten hadden geene vloot, welke zich met de Engelsche kon meten. Hunne tot kapers uitgeruste koopvaardijschepen namen wel is waar 1400 Engelsche prezen, maar de Engelschen handhaafden hunne heerschappij ter zee, en toen het Congrès den 31sten Maart 1814 de Embargo- en Nonintercourse-act ophief, om nieuwen bloei te bezorgen aan den handel, blokkeerden zij al de Amerikaansche havens. Onderscheidene ondernemingen der Amerikanen ter verovering van Canada leden schipbreuk en eindigden in December 1813 met de verovering van het fort Niagara, den sleutel tot de Staten der Unie, door de Engelschen, die in 1814 een gedeelte van Maine in bezit namen, met 14000 man een inval deden in den Staat New York, den 25sten Julij bij den waterval van de Niagara eene belangrijke overwinning behaalden en den 24sten Augustus na eene zegepraal b}j Bladensburg tot Washington doordrongen, waar zij het capitool, het paleis van den President, de tuighuizen en werven en alle openbare eigendommen vernielden. Wél gelukte het Jackson, den Engelschen, die den 13den December 1814 met 15000 man in New Orleans geland waren, op den 8sten Januarij 1815 eene beslissende nederlaag toe te brengen, maar inmiddels was reeds den 14den December 1814 te Gent door tusschenkomst van Rusland een vrede gesloten, waarbij beide partijen hare veroveringen teruggaven en de Amerikanen den strijd over den regel: „Vrij schip, vrij goed” lieten varen, terwijl zij tevens de verpligting op zich namen, den Negerhandel zooveel mogelijk af te schaffen.

De oorlog herstelde de eendragt der natie en maakte tijdelijk een einde aan de partijtwisten. Het grondgebied van den Staat werd gedurig grooter: in 1816 voegde zich Indiana als 19de, in 1817 Mississippi als 20ste , in 1818 Illinois als 21ste, in 1819 Alabama als 22ste, en in 1820 Maine als 23ste Staat bij de Unie. In 1819 stond Spanje tegen eene schadevergoeding van 5 millioen dollars de beide Florida’s af, die in 1822 in de Unie werden ingelijfd. Volgens den census van 1820 waren er 9625000 inwoners, terwijl het getal van deze 10 jaar te voren naauwelijks 7¼de millioen beliep. Handel en nijverheid ontwikkelden zich met kracht en bereikten zulk eene hoogte, dat de uitgaven van het Centraal Bestuur daardoor volkomen gedekt waren, weshalve men de binnenlandsche regten en belastingen kon afschaffen. Wegen en kanalen werden aangelegd, om het binnenlandsch verkeer te bevorderen en de oostkust met de westkust in verband te brengen. Hoe hoog het gevoel van magt bij de Unie, als de aanzienlijkste Staat der Nieuwe Wereld, die zich door den afval der Spaansche koloniën en door de scheiding van Brazilië van Portugal nagenoeg geheel van Europa had losgerukt, geklommen was, bewees in 1824 de verklaring van den president Monroe (leer van Monroe), die van 1817—1825 den presidentszetel bekleedde, namelijk dat geene Europésche Mogendheid bevoegd was, hare koloniën in Amerika uit te breiden, er nieuwe te stichten of zich met de binnenlandsche aangelegenheden der Amerikaansche Staten te bemoeijen.

Inmiddels evenwel hadden de binnenlandsche zaken en partijverhoudingen in Amerika eene belangrijke wijziging ondergaan. Tot nu toe had de gezeten middenstand de voornaamste rol vervuld in den Staat. De hooge staatsambten waren steeds toegekend aan hen, die in de staatsdienst blijken hadden gegeven van bekwaamheid en eerlijkheid. De staatssecretarissen waren meestal tot presidenten gekozen, en deze waren een dubbelen ambtstijd aan het bewind gebleven. Het staatskundig kiesregt was in de afzonderlijke Staten aan een zeker eigendom en aan andere voorwaarden verknocht, en de benoeming van een president in werkelijkheid overgegaan op de afgevaardigden naar het Congrès. Door nieuwe kolonisatie en door het openen van talrijke onuitputtelijke bronnen voor welvaart en rijkdom en door de ontwikkeling der binnenlandsche nijverheid ontstond in de noordelijke Staten eene aanzienlijke klasse van handels- en nijverheidsmannen en geleerden, die zich verhief boven het gros der bevolking, dat intusschen gelijkheid van staatkundige regten verlangde. Geheel anders ontwikkelden zich de zuidelijke Staten. Hier veroorzaakte de ruwe en dure arbeid der slaven, dat men er zich enkel met de cultuur van grondstoffen op uitgebreide plantages bezig hield, zoodat het kapitaal er in een gering aantal handen was en er naast eene slavenbevolking van 1½ millioen en naast de rijke grondbezitters slechts eene geringe en behoeftige middenklasse bestond, die te vergeefs welvaart en ontwikkeling zocht in den kleinhandel en het ambacht.

Stoffelijke en geestelijke belangen waren in het zuiden geheel anders dan in het noorden, en het zuiden ergerde zich aan den verbazenden vooruitgang van die Staten, welke geene slavernij veroorloofden. Volgens den census van 1820 behoorden van de 223 vertegenwoordigers slechts 90 tot de zuidelijke Staten. Opdat ook in den Senaat de Slavenstaten niet in de minderheid zouden komen, drongen deze aan op de aanneming van nieuwe Slavenstaten en bestreden de overige Staten. Deze strijd werd vooral met hevigheid gevoerd in 1819—1821 bij de behandeling van de opneming van Maine en Missouri, totdat men de bepaling vaststelde, dat in het noorden van 36c30' N. B. de slavernij verboden, maar ten zuiden daarvan geoorloofd zou wezen. Tevens zocht de aristocratie van het zuiden zich door andere middelen van haar overwigt te verzekeren. Zij begunstigde namelijk, daar haar gezag door de geringe bevolking der behoeftige klasse in haar eigen land niet bedreigd werd, de afschaffing van den census en de invoering van het algemeen stemregt in de Noordelijke Staten. Volgens haar inzigt kon zij door haren invloed op den onkundigen volkshoop hare heerschzuchtige bedoelingen bereiken, en reeds de keuze van den President in 1824 bewees, dat de staat van zaken aanmerkelijk veranderd was. De candidaat der afgevaardigden naar het Congrès, de staatssecretaris Quincy Adams, verkreeg ter naauwernood de meerderheid der stemmen, zoodat hij door de beslissing van het Congrès zijn ambt aanvaardde; de candidaat der Zuidelijken, generaal Jackson, had bijna de overwinning behaald.

Adams regeerde volgens de beginselen van zijne voorgangers; slechts poogde hij door het nieuwe tarief van inkomende regten van 1 September 1828 meer bescherming te verleenen aan de nijverheid der Noordelijke Staten. Aanhoudend moest hij strijd voeren tegen eene stelselmatige en verbitterde oppositie in het Congrès. Men maakte hem verdacht als Foederalist, en in de Zuidelijke Staten drong men met ijver aan op het „nullificatieregt”, namelijk het regt van elken Staat, de besluiten der Centrale regéring nietig te verklaren. Bij de Presidentskeuze van 1828 zegepraalde dan ook de vereenigde oppositie glansrijk op de dynastie der staatssecretarissen. Met 178 tegen 83 stemmen werd generaal Jackson tot president benoemd en aanvaardde den 4den Maart 1829 zijn ambt, hetwelk hij, in 1832 nogmaals gekozen, tot 1837 bekleedde. Jackson, een uitstekend generaal en een man van eer, voegde zich aanvankelijk naar de eischen der partij, aan welke hg zijne waardigheid verschuldigd was. Daarin voerden de aristocraten van het Zuiden, die zich democraten noemden, het hoogste woord. Hunne bondgenooten in het Noorden, drijvers der volksmassa, werden met staatsambten beloond.

De belangen van het Noorden werden door den nieuwen President met ijver bestreden en die der Slavenstaten voorgestaan. De tegenstand, dien de slavernij uit een Christelijk, zedelijk en staathuishoudkundig oogpunt in toenemende mate vond, werd zooveel mogelijk tot zwijgen gebragt. Jackson ontzag zich niet, den 2den December 1835 eene wet voor te stellen tegen de verspreiding van geschriften, die de hartstogten der slaven in beweging konden brengen, en tegen verzending van zulke drukwerken over de post. Door zijn invloed nam het Congrès den 26sten Mei 1836 het besluit, alle verzoekschriften en voorstellen betrekkelijk de slavernij ter zyde te leggen. Toen Zuid-Carolina zich verstoutte, de tariefwet van 1828 nietig te verklaren, beijverde zich Jackson in 1833, het Congrès tot een gewijzigd tarief te bewegen, waardoor onderscheidene goederen lager belast werden, terwijl het tevens eene geleidelijke verlaging der invoerregten voorschreef. Hg gedoogde het, dat sommige Zuidelijke Staten, zooals Georgia, Alabama en Florida, om nieuwe gronden voor hun roofbouw te verkrijgen, de Indianen, hoewel door Bondsverdragen beveiligd, uit hun gebied verdreven en de Unie in den veeljarigen Seminolen-oorlog wikkelden. Toen de Bank der Vereenigde Staten weigerde, de aanstelling harer ambtenaren afhankelijk te maken van eene bovendrijvende party, verklaarden Jackson en zijne aanhangers den oorlog aan deze instelling, die uitmuntend bestuurd werd en groote zaken deed, maar als de steunpilaar van den handel en het verkeer van het bloeijende Noorden door de slavenhouders werd verafschuwd. De oude gematigde democratie in het Congrès, welke zich onder Clay en Webster tot de partij der Whigs vereenigd had, bood echter een krachtigen tegenstand.

Het Congrès stond toe, dat de Bank in 1832 haar privilegie vernieuwde, maar Jackson sprak daarover zijn „Veto” uit en verordende, terwijl hij zich na zijne nieuwe verkiezing „als uitverkorene des volks alleen aan dit laatste verantwoordelijk” verklaarde, dat de staatsdeposito's aan particuliere banken zouden worden toevertrouwd en verkreeg in 1836 ook in het Huis van Vertegenwoordigers de afstemming van het privilegie der Bank. Het gevolg van de opheffing der Nationale bank was in 1837 de val van talrijke particuliere banken, zoodat ook de Staatsdeposito’s verdwenen. Niettemin werd in 1836 de democraat van Buren gekozen, nadat hij aan de partij der slavenhouders de verzekering gegeven had, dat elke poging van het Congrès, om hem in zijne waardigheid tegen de slavernij te doen optreden, door hem zou worden verijdeld. Verkeerde speculatiën en overdreven aanleg van plantages, vergezeld van eene groote overproductie van katoen deden eene noodlottige geldcrisis ontstaan, welke het aanzien der democratische partij vernietigde, zonder echter aan de Whigs de overhand te bezorgen. Bij de nieuwe Presidentskeuze heerschte dientengevolge zoo groote verwarring, dat de candidaat der Whigs, Henry Clay, ter zijde geschoven en een nieuweling, generaal Henry Harrison, zonder eenig programma tot candidaat der Whigs geproclameerd en tot president, — voorts John Tyler tot vicepresident gekozen werd. Harrison overleed eene maand na het aanvaarden van zijn ambt (4 April 1841) en werd door Tyler vervangen. Hoewel door de Whigs gekozen, kwam hij weldra met deze in botsing, doordien hij zijn „Veto” uitsprak tegen de herstelling der Nationale bank, terwijl hij zich bij de democratie voegde, welke in het Congrès over twee derden der stemmen beschikken kon. De financiële toestand werd daardoor niet verbeterd; er was een tekort van 16 millioen dollars, terwijl het bleek, dat 2600000 dollars door ambtenaren waren verduisterd.

Onderscheidene Staten namen hunne toevlugt tot verwerping der schulden als laatste redmiddel. Daarentegen beijverde zich Tyler, den invloed van zijne nieuwe vrienden, van de Slavenstaten, door vermeerdering van deze duurzaam te maken, daar zij wel is waar in 1835 Arkansas gewonnen hadden, maar ook de opneming van den nieuwen vrijen Staat Michigan hadden moeten toestaan. In het begin van 1845 verkreeg hij van het Congrès de vergunning tot het opnemen van Florida en Iowa als zelfstandige Staten in de Unie en tot inlijving van het van Mexico zich losrukkend Texas, welke voor het Zuiden van groot belang, maar van het standpunt van volkerenregt moeijelijk te verdedigen was. De nieuwe president James Polk, die den 4den Maart 1845 Tyler opvolgde, moest dan ook in de eerste plaats zorgen voor het bezit van Texas. In Julij zond hij reeds een klein leger onder generaal Taylor derwaarts, om het land tot aan de Rio Grande te bezetten, en den 29sten December 1845 bekrachtigde het Congrès de opneming van Texas als Staat in de Unie. Mexico verklaarde wel is waar aanstonds den oorlog, maar binnenlandsche verdeeldheden verlamden zijne kracht. Taylor rukte over de Rio Grande in het gebied van Mexico en behaalde in September 1846 de overwinning by Monterey en den 22sten en 23sten Februarij 1847 by Buëna Vista. Tegelijkertijd namen Amerikaansche troepen Nieuw-Mexico en Califomië in bezit.

De oorlog werd voorts beslist door het leger van generaal Scott, die den 9den Maart 1847 te Veracruz aan land stapte en na onderscheidene overwinningen den 14den September zijn intogt hield in de vijandelijke hoofdstad. Den 2den Februarij 1848 kwam de Vrede van Guadalupe-Hidalgo tot stand, waarbij Mexico Texas tot aan de Rio Grande, Nieuw Mexico en Californië, dit laatste tegen eene schadeloosstelling van 15 millioen dollars, aan de Unie afstond. Het gebied van deze strekte zich nu uit van den Atlantischen Oceaan tot aan de Stille Zee. In Maart 1849 werd generaal Taylor als candidaat der Whigpartij president, maar overleed reeds den 9den Julij 1850 en zag zich opgevolgd door den vicepresident Millard Fillmore, die, hoewel tot de Whigs behoorende, door zijne zwakheid een werktuig werd der democratische partij en deze aanmoedigde tot een hoofdtreffen tegen de vijanden der slavernij (abolitionisten en freesoilers), die in de Noordelijke Staten eene aanzienlijke partij vormden. De snelle vermeerdering der bevolking in het bovenste gedeelte van het stroomgebied der Mississippi, waardoor in 1848 weder een vrije Staat (Wisconsin) was ontstaan, maakte namelijk de slavenhouders bezorgd, dat zij de meerderheid zouden verliezen. Toen voorts in 1850 Calitornië, waar de goudkoorts de bevolking met eene verbazende snelheid had doen klimmen, in de Unie verlangde te worden opgenomen, deden de slavenhouders het voorstel, dat elke nieuwe Staat zelf over het behoud of de afschaffing der slavernij zou beslissen en dreigden, dat zij, zoo zulks niet werd toegestaan, de Unie zouden verlaten. De Whigpartij durfde den toegeworpen handschoen niet oprapen en haar leider Henry Clay zocht de onéénigheid uit den weg te ruimen, zoodat den 7den September 1850 een compromis tot stand kwam, volgens hetwelk Californië als een vrije Staat opgenomen en de slavenhandel in het Bondsdistrict Columbia verboden, maar aan de territoriën Utah en Nieuw-Mexico de beslissing over het al of niet geoorloofde van het houden van slaven vergund zou worden, terwijl eene hatelijke wet werd uitgevaardigd, welke de uitlevering voorschreef van slaven, die de wijk genomen hadden naar de vrije Staten. Op Fillmore volgde den 4den Maart 1853 Franklin Pierce, een blind aanhanger der zuidelijke aristocratie, welke nu hare voornemens, uitbreiding van het gebied voor den katoenbouw en arbeid van slaven, met kracht doorzette.

Zelfs nog in 1853 bragt de voornaamste leider der democratie, Douglas, in het Congrès eene bill ter tafel, volgens welke de gewesten Nebraska en Kansas in territoriën zouden worden herschapen en de kolonisten (aquatters) over de slavernij zouden beslissen, hoewel die beide landen ten noorden van 36°50' gelegen waren. De Nebraska- en Kansas-bill werd dan ook den 31sten Mei 1854 door het Congrès aangenomen. Ook maakte men plannen tot het verkrijgen van Cuba en een gedeelte van Midden-Amerika, om alzoo het aantal der Slaven Staten te vermeerderen; onderscheidene vrijbuiterstogten naar die landen, welke echter alle mislukten, werden door de regéring der Unie ondersteund. Tegen deze aanmatigende, overmoedige staatkunde der bovendrijvende partij kwam eindelijk het Noorden in verzet. Duizenden, vooral uit de Nieuw-Engeland-Staten, verhuisden naar Kansas en verijdelden er de werking van de bill van 31 Mei 1854, zoodat dit territorium voor den vrijen arbeid behouden bleef. De oude Whigs, de Freesoilers en een gedeelte der noordelijke democraten, die uit de Nebraskabill gezien hadden, hoe men misbruik wilde maken van hunne staatkundige verblinding, vormden onder de leiding van Sumner en Stevens eene nieuwe „Republikeinsche partij”, die bij de presidentskeuze van 1856 kolonel Fremont kandidaat stelde en hem bijna de overwinning deed behalen op James Buchanan, den candidaat der democraten.

Laatstgenoemde aanvaardde zijn ambt op den 4den Maart 1857 en begunstigde onverholen de bedoelingen van de aanvoerders der zuidelijke aristocratie, Jefferson Davis en Alexander Stephens, om het Noorden aan hun wil te onderwerpen of de Unie te vernietigen. Eene geweldige botsing scheen onvermijdelijk. De poging tot opstand van den ijverigen abolitionist Brown te Harpersferry in Virginia (October 1859) eindigde met zijne teregtstelling aan de galg. Toen door de opneming van Minnesota en Oregon het aantal vrije Staten weder was toegenomen, zochten de slavenhouders door de Lecompton-bill, welke het Congrès tot eene tusschenkomst in Kansas ter gunste der slavernij magtigde, aan dien Staat dezen gruwel op te dringen. Deze bill echter veroorzaakte verdeeldheid in de democratische partij ten tijde der voorbereidselen voor de nieuwe presidentskeuze, daar Douglas, de invloedrijkste leider der democratie in het noorden, deze bill als ongrondwettig bestreed. Nu werden er twee democratische candidaten gesteld, Breckenridge en Douglas, en het gevolg hiervan was, dat bij de keus van 6 November 1860 de republikeinsche candidaat Abraham Lincoln de overwinning behaalde.

Deze nederlaag was door de democraten niet verwacht, maar vond hen toch niet onvoorbereid. Floyd, de minister van Oorlog, had in den loop van het jaar 1860 bijna alle wapens en geschut naar de arsenalen van het zuiden gezonden, en Toucey, de minister van Marine, de vloot naar de meest verwijderde stations doen vertrekken. Reeds den 20sten December 1860 rukte Zuid-Carolina zich los van den Bond en maakte zich meester van de tuighuizen en forten der Unie, behalve van het fort Sumter. Het voorbeeld van dien Staat werd gevolgd door Mississippi, Florida, Alabama, Georgia, Louisiana, Texas, Virginia en Arkansas, en eindelijk ook door Noord-Carolina (21 Mei 1861). De regéring begunstigde den opstand, ja, de meeste ministers legden hunne portefeuilles neder, omdat Buchanan zich niet aan de zijde der Zuidelijken wilde scharen.

Een vredescongrès, den 4den Februarij 1861 te Washington zamengekomen, ging onverrigter zake uitéén. De afvallige Staten rekenden te veel op hunne staatkundige en militaire overmagt op het vredelievende en ongewapende Noorden, om eenige toegevendheid te betoonen. Reeds den 6den Februarij kwam een Congrès der Zuidelijke Staten te Montgomery bijéén, ontwierp eene nieuwe grondwet voor eene „Confederatie”, waarvan slavernij den hoeksteen vormde, en koos Jefferson Davis tot president en Stephens tot vicepresident. De verklaring van Lincoln bij zijn optreden (4 Maart 1861), dat hij zich met de aangelegenheden der Slavenstaten niet wilde bemoeijen, verloor onder zulke omstandigheden alle kracht, én toen den 12den April Beauregard, generaal der Zuidelijken, het fort Sumter bombardeerde en de bezetting, welke trouw bleef aan de Unie, tot capitulatie noodzaakte, was de oorlog verklaard.

Daar de Zuidelijke Staten bestuurd werden door eene ontwikkelde aristocratie, en de bekwaamste officieren van leger en vloot, zooals Lee, Jackson enz., zich aan hunne zijde schaarden, omdat zij uit het Zuiden afkomstig waren, bevonden zij zich aanvankelijk in veel gunstiger toestand dan de Noordelijke. De bevolking van deze (met uitzondering van die der grensstaten Maryland, Kentucky, Tenessee, Missouri enz.) was met geestdrift bezield voor het handhaven der Unie. Toen Lincoln den 15den April 75000 vrijwilligers onder de wapens riep, stonden deze aanstonds in de gelederen, maar krijgstucht en oefening ontbraken. De troepen werden door de afzonderlijke Staten, die ook de officieren benoemden, ten behoorlijken tijd opgeleverd. Het opperbevel, eerst aan den bejaarden Scott toevertrouwd, was afhankelijk van het ministérie. De uitrusting, oefening en verpleging der Noordelijke troepen verbeterden echter langzamerhand; de verpleging was, wegens de groote uitgestrektheid van het grondgebied bij de geringe bevolking op het tooneel des oorlogs, gebonden aan de beschikking over waterwegen, en spoorwegen. Geen wonder alzoo, dat het Noorden in weerwil van zijn talrijk leger in den beginne met tegenspoeden te worstelen had. Het werd echter niet moedeloos, verhoogde van jaar tot jaar zijne inspanning, vooral in het leveren en gebruiken van oorlogsmiddelen, waarbij het door de vindingrijkheid en den ondernemingsgeest zijner zonen geholpen werd, terwijl het eindelijk veldheeren aan het hoofd zag, welke zich met die van het Zuiden konden meten, — en dit alles bezorgde aan het Noorden eene beslissende zegepraal.

Bij het eerste oprukken van de troepen der Unie onder Mac Dowell tegen de Geconfedereerden bij Manassas-Junction, tusschen Washington en Richmond, de hoofdstad der Confederatie, leden eerstgemelden bij Bull-Run den 21sten Julij 1861 eene volkomene nederlaag. Generaal Mac Cléllan, daarna tot opperbevelhebber benoemd, betrok met zijn leger een kamp aan de Potomac tegenover Washington en besteedde den herfst en den winter aan de taak, uit de talrijke vrijwilligers en dienstpligtigen een uitstekend veldleger te vormen. Inmiddels werden door eene met spoed gebouwde oorlogsvloot de havens der Zuidelijken geblokkeerd en sommige zelfs bezet. Toch gelukte het aan de Geconfedereerden vaak genoeg, de blokkade te breken en zich krijgsbehoeften uit het buitenland te verschaffen, terwijl kruisers, gedeeltelijk in Engeland uitgerust, hetwelk uit naijver jegens het Noorden de Zuidelijken begunstigde, inzonderheid „de Alabama”, gevoelige verliezen toebragten aan de Amerikaansche koopvaardijvloot. In 1861 gelukte het, vooral door het dapper gedrag van generaal Sigel, Missouri voor de Unie te behouden. Thomas en Grant ontrukten in Februarij 1862 aan de Geconfedereerden ook Kentucky en Tenessee en trok langs de Mississippi benedenwaarts, terwijl admiraal Farragut in April den mond van deze rivier met zijne vloot forceerde, New Orleans door generaal Butler deed bezetten en stroomopwaarts in het binnenland doordrong. De strijd bepaalde zich hier in het westen tot het door de Confedereerden aanzienlijk versterkte Vicksburg, hetwelk na eene langdurige belegering den 4den Julij 1863 door Grant veroverd werd. Thans was de belangrijke rivier met haar gebied geheel in handen der Unie, waardoor de Zuidelijke Staten afgesneden bleven van Texas en Arkansas.

Minder voorspoedig oorloogde de Unie in Virginia. Hier opende Mac Cléllan den strijd in Maart 1862 en deed de troepen der Unie van verschillende kanten naar Richmond oprukken. Talrijke bloedige gevechten, zooals de zevendaagsche slag aan Chikahominy (26 Junij tot 2 Julij), bleven onbeslist. Halleck, den 11den Julij tot generalissimus benoemd, stelde nu het bevel over het leger in Virginia in handen van generaal Pope, die echter in den tweeden slag van Bull-Run de nederlaag leed en naar Washington teruggeworpen werd. De opperbevelhebber der Geconfedereerden, Lee, deed daarop een inval in Maryland en Pennsylvanië, trok den 4den September over de Potomac, veroverde den 14den Harpersferry, maar werd den 17den bij Antietam door Mac Cléllan, inmiddels weder aan het hoofd van het leger geplaatst, overwonnen en tot den terugtogt naar Virginia genoodzaakt. Daar Mac Cléllan geenszins zoodanig gebruik maakte van zijne zegepraal, als de regéring te Washington verlangde, werd hij den 17den November voor de tweede maal afgezet. Zijn opvolger Burnside trok op tegen Richmond, maar leed den 13den December bij Fredericksburg eene gevoelige nederlaag, weshalve hij terstond vervangen werd door Hooker, die den veldtogt in 1863 opende met in April over de Rapidan te trekken, maar den 2den Mei bij Chancellorsville wegens zijne onbekwaamheid het onderspit moest delven voor Lee. Deze gebruikte zijne zegepraal tot een tweeden inval in Maryland en Pennsylvanië, doch deze eindigde op dergelijke wijze als de eerste.

Lee werd den 2den en 3den Julij in een der bloedigste veldslagen van den geheelen oorlog bij Gettysburg door generaal Meade, inmiddels tot opperbevelhebber van de troepen der Unie benoemd, over de Potomac teruggeworpen. Deze veldslag, in verband met de verovering van Vicksburg, vormde het keerpunt van den oorlog. In weerwil van de dapperheid hunner troepen, van de bekwaamheid hunner aanvoerders en van onderscheidene schitterende overwinningen, — in weerwil van de opoffering en de geestkracht der aristocraten, zagen de Zuidelijke Staten hunne plannen schipbreuk Iijden. Zij hadden gefaald in de meening, dat zij door het bezetten van de hoofdstad der Unie en van de rijke Noordoostelijke Staten het Noorden tot toegevendheid zouden kunnen dwingen, en zelfs hadden zij in het westen onherstelbare verliezen geleden. Hunne krachten en hulpmiddelen bleken gering te wezen naast die van het Noorden, dat telken jare grooter energie in het openen zijner onuitputtelijke hulpbronnen ontwikkelde. Reeds in het jaar 1863 openbaarde zich bp de Geconfedereerden een groot gebrek aan geld en strijdkrachten, terwijl de hoop op de zegepraal bij den dag verminderde. De eensgezinde kracht der Noordelijke Staten nam toe met de offers, die de oorlog vorderde, en het doel van deze was nu de verwijdering van den twistappel, van de slavernij, en eene volkomene onderwerping der wederspannigen. Door Lincoln werd den 22sten September 1862 eene proclamatie uitgevaardigd, die alle slaven in de oproerige gewesten op den 1sten Januarij vrij verklaarde.

Bij de nieuwe presidentskeuze in 1864 behaalde Lincoln eene glansrijke overwinning op den candidaat der vrienden van het Zuiden en der tegenstanders van den oorlog, op Mac Clellan. Met de waardigheid van vice-president werd Andrew Johnson bekleed, omdat hij als gouverneur van Tennessee bij het begin van den oorlog zich met kracht tegen de opstandelingen had verzet. Het was dus zeker genoeg, dat het Noorden in den strijd zou zegepralen, hoewel het nog lang duurde, vóórdat het leger der Geconfedereerden geheel en al overwonnen was. Grant, den 12den Maart 1864 tot generalissimus benoemd, rukte in Mei voorwaarts naar Richmond, werd wel is waar den 5den Mei bij Wilderness door Lee geslagen, maar opende zich door de gevechten bij Spottsylvania (10—17 Mei) den verderen weg naar het Zuiden, trok over de Chikahominy en berende in Junij Petersburg. De bestorming mislukte en Grant sloeg vóór die stad een regelmatig beleg. Onder aanhoudende, bloedige worstelingen gelukte het hem eindelijk in den herfst, in vereeniging met Sheridan, die er in het Shenandoa-dal opereerde, door de verdedigende stelling van Lee bij Richmond heen te breken en zich op den regter oever van de Jamesrivier staande te houden.

Het leger der Geconfedereerden werd tevens uit het Zuiden bedreigd door Stierman, den bekwaamsten veldheer der Noordelijken, die, in Februarij 1864 uit Chattanooga opgebroken, onder gedurige gevechten in Georgia doordrong, in September Atlanta bereikte en vandaar een stouten togt naar Savannah aan den Atlantischen-Oceaan ondernam, waar hij in December binnentrok en de gemeenschap met de vloot der Unie tot stand bragt. In Januarij 1865 rukte Stierman van Savannah noordwaarts, trok door Zuiden Noord-Carolina, vereenigde zich den 22sten Maart bij Goldsboró met een ander leger der Unie, dat onder Shofield uit Wilmington naderde, en voltooide tegen het einde van Maart de volkomene insluiting van Lee, die niet meer dan 60000 man onder zijne bevelen had, bij Petersburg en Richmond. Den 3den April trokken de troepen der Unie binnen Petersburg en Richmond, en den 9den April legde Lee bij Appomatox-Courthouse voor Grant en den 17den April Johnston met het overschot van het leger der Geconfedereerden bp Raleigh voor Stierman de wapens neder. Daardoor nam de burgeroorlog na een tijdperk van vier jaren een einde. Hij had aan beide zijden omstreeks een half millioen menschen weggerukt en de Unie met een schuldenlast van 3 milliarden dollars bezwaard, maar het bestaan der groote Unie bleef gehandhaafd.

Te midden van de jubelkreten der overwinning werd Lincoln den 14den April 1865 in den schouwburg te Washington door een dweepzieken aanhanger der Geconfedereerden, den tooneelspeler J. W. Booth, doodgeschoten en de staatssecretaris Seward door Lewis Payne zwaar gewond. Deze gruweldaden bragten wel is waar geene stoornis in het bestuur der Unie, daar de vice-president Andrew Johnson de teugels van het bewind in handen nam, maar waren toch noodlottig voor de thans zoo noodige bevrediging der verschillende partijen. Johnston koesterde teregt het voornemen, het onderworpen Zuiden, door den oorlog en de opheffing der slavernij vernederd en verarmd, door verzoenende zachtheid tot rust te brengen en voor eene vreedzame verbindtenis met het Noorden te stemmen. Hij vermeerderde echter het wantrouwen, hetwelk de republikeinsche meerderheid van het Congrès tegen hem, den voormaligen democraat, koesterde, door de onhandige en barsche wijze, waarop hij het Congrès bejegende, daar hij niet alleen de gebruikelijke vormen verwaarloosde, maar ook erkende regten schond, en prikkelde hierdoor de Republikeinsche partij tot eenzijdige, partijdige en harde besluiten tegen de bedwongen afvalligen. Daardoor werd het werk des vredes niet weinig bemoeijelijkt en vertraagd en de onrust in het Zuiden nog geruimen tijd bestendigd, terwijl het Noorden na het eindigen van den strijd aanstonds tot zijne rustige bezigheden terugkeerde en de welvaart op nieuw deed bloeijen. Volgens Johnson moesten de Zuidelijke Staten, onder voorwaarde dat zij zich van alle zelfstandige bemoeijingen onthouden en de afschaffing der slavernij erkennen zouden, terstond hunne vroegere regten hernemen, zoodat hunne afgevaardigden onverwijld hunne werkzaamheden konden hervatten in het Congrès. De Republikeinen echter kwamen daartegen in verzet en drongen aan op de voorwaarde, dat de deelnemers in den opstand van het stemregt verstoken en het aantal vertegenwoordigers uit het Zuiden naar het aantal stemgeregtigden bepaald en dus aanmerkelijk verminderd zouden worden, en, toen de President daartegen zijn „Veto” uitsprak, dat allen, die in de Vereenigde Staten geboren of genaturaliseerd waren, het volle burgerregt zouden hebben, alzoo ook de voormalige slaven. Ook hiertegen kwam Johnson in verzet, poogde eene nieuwe partij te vormen, de Nationaal-Unionistische,welke de ondeelbaarheid der Unie voorstond, maar tevens de gelijkheid der afzonderlijke Staten en hun regt, om, evenals andere binnenlandsche aangelegenheden, ook het kiesregt zelfstandig te regelen.

Hij volbragt zelfs in het voorjaar van 1866 een togt door onderscheidene Staten, liet zich in zijne toespraken tot hartstogtelijke aanvallen tegen het Congrés vervoeren en gaf aaleiding tot walgelijke tooneelen. Zulk eene handelwijze benadeelde het aanzien van Johnson en spoorde de meerderheid van het Congrès aan, om met kracht tegen hem op te treden, weshalve de geheele winter van 1866 op 1867 onder hatelijke partijtwisten voorbijging, totdat in Februarij 1867 de beide Huizen eene reconstructiebill aannamen, waardoor het Zuiden in vijf militaire districten verdeeld en aan de kommandanten eene buitengewone volmagt verleend werd, terwijl de vernieuwde opneming der vertegenwoordigers in het Congrès afhankelijk werd gesteld van de grondwettige vaststelling van volkomene gelijkheid van burgerlijke en staatkundige regten voor allen, ook voor de Negers. Johnson deed ook nu weder zijn „Veto” hooren, en toen hij niettemin de bill moest ten uitvoer leggen, poogde hij de magt der kommandanten zooveel mogelijk te beperken en de wederspannige ambtenaren, begunstigers der Geconfedereerden, in hun tegenstand te ondersteunen. In eene buitengewone zitting in Julij 1867 nam het Congrès eenige besluiten, waardoor het gezag van den President over het Zuiden aanmerkelijk verminderd werd. Daar Stanton, minister van Oorlog, de maatregelen van het Congrès bevorderde, deed Johnson hem plaats ruimen voor Grant, die echter evenzeer de belangen van het Congrès verdedigde. In weerwil van eene uitgebreide amnestie, welke bijna allen, die wegens opstand van het kiesregt waren uitgesloten (op 3000 na) in hunne staatkundige regten herstelde, vielen de verkiezingen in het Zuiden door den invloed der Negers meestal uit ten voordeele van de Republikeinsche candidaten, en behalve Mississippi, Virginia en Texas werden alle Zuidelijke Staten in hunne regten hersteld.

Toen het Congrès den 3den December vergaderde, verhief zich op nieuw de strijd tegen Johnson. Wederom belastte zich Stanton, nadat de Senaat zijne verwijdering had afgekeurd, met de portefeuille van Oorlog, en toen hij den 21sten Februarij 1868 voor de tweede maal werd afgezet, besloot het Huis van Vertegenwoordigers, den President bij den Senaat aan te klagen wegens hoogverraad en schennis der Grondwet. Dit ligchaam veroordeelde Johnson den 16den Mei, doch met 35 tegen 19 stemmen; daar alzoo het vereischte tweederde der stemmen ontbrak, moest men de aanklagt laten varen. Intusschen was de rol van Johnson weldra uitgespeeld. In den zomer van 1868 proclameerde de Republikeinsche party Grant tot haren candidaat voor het presidentschap; deze behaalde in November eene schitterende overwinning op den candidaat der Democraten Horatio Seymour, en Johnson verliet den 4den Maart 1869 het Witte Huis te Washington, met hoon en spot beladen en zelfs door zijnè vrienden verworpen.

Grant aanvaardde het bewind onder gunstige omstandigheden. De Unie was in het buitenland erkend als de eerste mogendheid van Amerika en zag van jaar tot jaar hare kracht vermeerderd. Terstond na het eindigen van den burgeroorlog had de Unie Frankrijk genoodzaakt, zijne troepen uit Mexico te verwijderen, den val van het aldaar gestichte Keizerrijk bespoedigd en de hersenschim van een Latijnschen Statenbond in Amerika vernietigd. Den 30sten Maart 1867 verkreeg zij door een verdrag met Rusland voor 7200000 dollars het grondgebied van dit Rijk in Amerika, dat als territorium Alaska in de Unie werd opgenomen. De verdere plannen van Seward en Grant tot het verwerven van de Deensche Antillen en Santo Domingo werden verijdeld door tusschenkomst van den Senaat, waar Sumner het voorzitterschap bekleedde in het Comité voor Buitenlandsche Zaken. Uit beginsel bemoeiden de Vereenigde Staten zich niet met de Europésche aangelegenheden en proclameerden in 1870 bij het uitbarsten van den FranschDuitschen Oorlog aanstonds hunne onzijdigheid. Daarentegen eischten zp van Engeland vergoeding voor de schade, aan den handel en de scheepvaart gedurende den burgeroorlog door de kapers der Zuidelijken, inzonderheid door de „Alabama”, toegebragt. De onderhandelingen over dit punt duurden lang, daar Engeland weigerachtig was, zijn onregt te belijden en door een stellig verbod van uitrusting van kruisers in zijne havens zijne oorlogsmiddelen op zee te verzwakken.

Ten slotte echter moest het er volgens het verdrag van Washington van 8 Mei 1871 genoegen in nemen, zich aan de uitspraak van scheidslieden te onderwerpen, die in 1872 te Genève bijeenkwamen en op den 14den September Engeland veroordeelden tot betaling van 15 millioen dollars aan de Unie. Ook een ander verschil met Engeland, de San Juan-kwestie (de uitlegging van een artikel in het verdrag ter bepaling der grenzen van Oregon van 15 Junij 1846), wier beslissing aan de scheidsregterlijke uitspraak van den Keizer van Duitschland was onderworpen, werd den 21sten October ter gunste der Unie uitgewezen, waardoor haar het regtmatig bezit van den San Juan-archipel tusschen Vancouvers-eiland en het vaste land werd toegekend. Minder gunstig waren de omstandigheden in het binnenland. De reconstructie van het Zuiden was door den President en het Congrès in den geest der Republikeische partij met kracht bevorderd. Den 30sten Maart 1870 werd het 15de amendement der algemeene grondwet geproclameerd, hetwelk aan 4 millioen Negers het stemregt schonk en elke uitsluiting van deze van de volle burgerlijke en burgerschapsregten verbood. Reeds had de reeonstructiebill van 1867 bij de blanke bevolking van het Zuiden grooten wrevel verwekt. Daarbij kwam nog het willekeurig geweld van sommige militaire bevelhebbers, zooals Butler in New Orleans, de omkoopbaarheid der uit het Noorden derwaarts gezondene ambtenaren (zoogenaamde Carpetbaggers), de verkwisting der door drukkende belastingen afgeperste inkomsten , — alles geschikt om de verbittering der Blanken te vermeerderen. Zelfs in Staten, waar het stemregt der Negers reeds was ingevoerd, zooals in Georgia, zocht men de Kleurlingen weder van hunne regten te berooven.

Toen de ambtenaren en volksvertegenwoordigers, uit omkoopbare en hebzuchtige avonturiers van het Noorden en uit Kleurlingen zamengesteld, het waagden, het hun verleende gezag tot onderdrukking der Blanken te misbruiken, ontstond, vooral in Zuid-Carolina, onder de Blanken de geheime zamenzwering van den Kuklux-clan, die zich door bloedige daden op de Negers zocht te wreken en de openbare veiligheid in het grootste gevaar bragt, zoodat de dagen van het vuistregt schenen terug te keeren. Den 20sten April 1871 werd eene bill uitgevaardigd, waarin de vernietiging van dat geheime genootschap werd verordend. Dit gelukte; maar daar de regéring geen perk stelde aan de ongeregtigheden der roofzuchtige ambtenaren, die door hooge tractementen en verduistering van gelden zich ten koste van het verdrukte volk schaamteloos verrijkten, en niet eens eene amnestie afkondigde, werd de verwekte wrevel niet uit den weg geruimd. Grant was een bloot werktuig in de handen van de leiders der Republikeinsche partij, die op eene schandelijke wijze hare heerschappij over de Unie tot eigen voordeel aanwendde. Slechts zij, die der bovendrijvende partij onvoorwaardelijk waren toegedaan, verkregen ambten en mogten zich straffeloos aan pligtverzuim, omkoopbaarheid en verduistering van gelden schuldig maken. Dergelijke misbruiken kwamen ook voor in de afzonderlijke Staten en bij de gemeentebesturen, zooals bleek door den beruchten Tamanyring, die jaren lang New York met opligterij en diefstal teisterde.

Evenzoo schaamteloos werden spoorwegen door geheime vereenigingen (zooals de Erie-ring) gebezigd, om zich geld te verschaffen. Gedurende den Duitsch-Franschen oorlog verkochten hooggeplaatste ambtenaren, zooals de minister van Oorlog Belknap, die in 1870 deswege ontslagen, maar niet bestraft werd, wapens en munitie aan de Fransche regéring. Door de sluikerij werden aanzienlijke sommen aan de schatkist onttrokken. Maar alle voorstellen tot een naauwgezet onderzoek der misbruiken en tot hervorming van het korps ambtenaren vonden in de oogen der meerderheid van het Congrès, die zich door het toekennen van ambten, door aandeel in de sluikerij, door het verleenen van voorregten enz. zelven zocht te verrijken, geene genade. In het belang der groote nijverheidsondememers werden de belastingen op het buitenlandsch fabrikaat allengs zoozeer verhoogd, dat eindelijk een verderfelijk beschermend stelsel, hoogst drukkend voor het Zuiden, de overhand erlangde. Slechts op één punt gaf Grant geen gehoor aan de eischen van sommige Republikeinen en handhaafde de eer der Unie: hij verzette zich namelijk standvastig tegen hunne aansporing, om de rente der staatsschuld, gedurende den oorlog gemaakt, in papier en niet (zooals beloofd was) in goud te betalen.

Het schaamteloos gedrag der bovendrijvende partij leidde eindelijk vóór eene volgende presidentskeuze tot het ontstaan van eene nieuwe partij, die der „Liberale Republikeinen”, op de nationale conventie te Cincinnati den 1sten Mei 1872, waarbij zich de liberale, den vrijen handel verdedigende democratie aansloot. Maar in plaats van vast te houden aan den aanvankelijk op den voorgrond geschoven candidaat, Charles Brands Adams van Massachusetts, liet de conventie zich door de listen van sluwe leiders vervoeren, een voorstander van het beschermend stelsel, Horace Greeley, candidaat te stellen. Hierdoor werd de nieuwe partij in hare geboorte gesmoord, en Grant behaalde bij de benoeming van kiezers op 5 November 1872 eene gemakkelijke zegepraal; bij de eigenlijke presidentsverkiezing verwierf hij 298 stemmen en Greely, inmiddels overleden, slechts 68. Grant aanvaardde alzoo den 4den Maart 1873 voor de tweede maal het presidentschap. Zijne vroeger gedane beloften omtrent afschaffing van misbruiken bleven onvervuld, en op elke zitting van het Congrès kwamen nieuwe zwendelarpen, omkoopingen en bedriegerijen der vertegenwoordigers en ambtenaren aan den dag. Alle pogingen echter om aan die ellenden een einde te maken bleven vruchteloos. Bij den strijd, die in Louisiana uitbarstte, alwaar doorvervalsching der stembiljetten een carpetbagger, Kellogh geheeten, zich het gouverneurschap aanmatigde, terwijl de meerderheid des volks hem in die waardigheid weigerde te erkennen, ondersteunde Grant den geweldenaar met de militaire magt der Unie, welke zich allerlei schanddaden veroorloofde, zonder dat het Congrès zich daartegen verzette. Dergelijke toestanden heerschten ook in Zuid-Carolina, Arkansas en Mississippi.

De intrekking van het papieren geld (greenbacks) werd toegezegd, maar telkens verschoven. Daardoor klom de ontevredenheid over het „Grantismus”, het heerschende, onzedelijke stelsel, algemeen en werd nog verhoogd door de geldcrisis, waardoor de Vereenigde Staten wegens beschermende regten, windhandel en opligterp werden geteisterd. De verkiezingen van 1874 waren dan ook ongunstig voor de Republikeinen: in den Senaat daalde hunne meerderheid van 25 op 9 stemmen, en in het Huis van Vertegenwoordigers verloren zij haar geheel en al, daar zij slechts 111 stemmen tegen 181 der Democraten overhielden. Het verzet tegen eene herkiezing van Grant openbaarde zich op zulk eene beslissende wijze, dat hij zelf verklaarde, van de candidatuur af te zien. In 1876 had de groote Wereldtentoonstelling te Philadelphia plaats, en den 4den Julij het eeuwfeest van de stichting der Unie. Hoe grootsch en krachtig de jeugdige Staat zich ook ontwikkeld had, in 1864 met den Staat Nevada en in 1874 met Colorado vermeerderd, toch kon men zijn toestand in 1876 niet gelukkig noemen. Het volk bereidde zich voor op eene nieuwe Presidentskeuze. De candidaat der Republikeinen was de gematigde republikein Rutherford Hayes, — die der Democraten Tilden, gouverneur van New York.

Bij de benoeming van kiezers zegevierde Hayes in 18 Staten met 166 stemmen en Tilden in 17 Staten met 184 stemmen, terwijl in Zuid-Carolina, Louisiana en Texas de uitkomst der verkiezing onzeker was. De gewone verkiezingen, welke tevens plaats hadden, leverden de uitkomst, dat de Republikeinen in den Senaat de meerderheid van 9 stemmen behielden en dat de meerderheid der Democraten in het Huis van Vertegenwoordigers tot 20 stemmen verminderde. Totdat de verkiezingen in bovengemelde drie zuidelijke Staten onderzocht waren, waarbij in Januarij 1877 hevige botsingen in Louisiana ontstonden, moest de beslissing over de Presidentskeuze blijven rusten. De commissie van Vijftien, den 26sten Januarij door het Congrès tot onderzoek der verkiezingen benoemd, verklaarde, dat de verkiezingen in de drie Staten beschouwd moesten worden ten voordeele van Hayes, zoodat deze den tweeden Maart door het Congrès als president werd geproclameerd. Hayes aanvaardde den 5den Maart zijne betrekking met eene boodschap, waarin hij eene verzoenende staatkunde en opruiming van misbruiken beloofde en vormde een coalitieministérie van gematigde Republikeinen, hervormingsgezinden en Democraten. De botsingen in Louisiana en Zuid-Carolina werden door aftreding der Republikeinsche gouverneurs bijgelegd, en Hayes spaarde geene moeite om de hartstogten der partijen te doen bedaren en de verwijdering van verkeerdheden, vooral onder de ambtenaren, te bevorderen. Inmiddels waren de moeijelijkheden voor de nieuwe regering zwaar genoeg. Daar dé betaling in geld met één Januarij een aanvang zou nemen, kon Hayes door zijn „Veto” niet verhinderen, dat het Congrès in 1878 door het aannemen van de „Zilverbill van Bland”, tot de invoering van den zilveren standaard besloot, die aan de eigenaars der zilvermijnen van Nevada groote voordeelen opleverde.

Onderscheidene hervormingen, door Schurz, staatssecretaris voor Binnenlandsche Zaken, voorgesteld, bleven achter. Den 21sten Julij 1877 ontstond in onderscheidene steden eene werkstaking der spoorwegarbeiders, die tot 1 Augustus aanhield en vooral te Pittsburg, Reading en Chicago aanleiding gaf tot bloedige botsingen met de policie. In October 1878 waren de verkiezingen wederom gunstiger voor de Democraten, en in Januarij 1879 werden onderhandelingen met China aangeknoopt, om de immigratie van Chinézen in de Vereenigde Staten te beperken; ook werden in die maand de staatsschuldbrieven van 5 en 6% in andere van 4% omgezet. In het algemeen begint in den jongsten tijd de toestand in de Vereenigde Staten gunstiger te worden. De ingezetenen, die met noeste vlijt den bodem bewerken, vinden voor den overvloed hunner voortbrengselen in den toenemenden aanleg van spoorwegen een uitnemend middel van vervoer, en de Amerikaansche kooplieden maken zich zelfs meester van de voornaamste markten van Europa. Tevens beijvert zich de regéring, de welvaart des lands door gepaste middelen te bevorderen en zich van de welwillendheid van andere Mogendheden door het sluiten van tractaten te verzekeren, van welke het uitleveringstractaat met Nederland van 22 Mei 1880 een der laatsten is.