Euphorbia L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Euphorbiaceën (Wolfsmelkachtigen). Het draagt éénhuizige bloemen zonder bloemblaadjes in een tolvormig, aan den rand 4-5-deelig, van buiten van klieren voorzien omwindsel.
Die bloemen zijn tot aren vereenigd; de mannelijke zijn eenmannig, talrijk en gesteeld en van schutblaadjes voorzien, — de vrouwelijke met een zeer klein en onvolkomen kelkje alleenstaand en langgesteeld. Het vruchtbeginsel is 3-hokkig met een eitje in ieder hokje en met 3 stijlen, die zelden tot een enkelen met een 3-deeligen top zijn aaneengegroeid. De vrucht is eene 3-hokkige zaaddoos, die in rijpen toestand in 3 stukken (kluisjes) uiteen valt. waarna ieder stuk in 2 helften veerkrachtig openspringt.
— Dit geslacht is zeer uitgebreid en omvat hoornen, heesters en kruiden. Men vindt er onder, die bladerloos zijn en veel overeenkomst hebben met eene cactusplant.
Andere hebben afwisselende, zelden tegenovergestelde bladeren, doorgaans van steunbladen voorzien, en de aren zijn dikwijls kransvormig gerangschikt. Eene menigte soorten is van ouds tot geneeskundige doeleinden gebezigd. Veelal bevatten zij een bijtend en vergiftig melksap, Wij noemen E. aleppica L., een zomergewas, dat in het zuiden van Europa en in het Oosten groeit en in de Levant tot purgeermiddel dient, — E. antiquorum L., die op eene cactusplant gelijkt en in Egypte, Arabië en Indië ter hoogte van 2 tot 4 Ned. el opschiet en waarvan het sap, met meel vermengd, ook als purgeermiddel wordt aangewend, — E. apios L., die in Griekenland en op de Grieksche eilanden voorkomt, — E. canariensis L. afkomstig van de Canarische eilanden, — E. Corollata L., eene Noord-Amerikaansche heester met een brakingwekkend vermogen, — E. Cyparissias L., op drooge grasgronden en zonnige heuvels in Midden-Europa groeijend; behalve deze zijn ten onzent nog 11 Euphorbiasoorten inheemsch. — Van de reeds genoemde E. antiquorum L., eene gedoomde soort, die ook op Java voorkomt en aldaar den naam draagt van kajoe soesoe, alsmede van E. officinarum L., komt de gomhars, welke den naam van Euphorbium draagt.
Men vindt haar in den handel in kleine, holle, gevorkte, reukelooze stukjes, die, wanneer men ze kaauwt, eerst nagenoeg geen smaak hebben, maar eene schier onuitstaanbaar scherpe aandoening in mond en keel achterlaten. Andere soorten verschaffen aan de inboorlingen van Brazilië en Aethiopië een doodelijk pijlgif. Met sap van E. tiurcalli L., die schoon ongedoornd, op Java veelal tot heggen gebruikt wordt, kan men wratten wegmaken, — en E. thymifolia Lam., alsmede E. pilucifera L. dienen in Oost- en West-Indië tot geneesmiddelen voor kinderen. Van de fraaiste sierplanten van dit geslacht vermelden wij eindelijk E. pulcherrima Herb. in Mexico met scharlakenroode bloemtrossen, en E. splendens Lodd. van Madagascar met scharlakenroode bloemschermen.