Onder dezen naam vermelden wij:
Johann Eduard Erdmann, een Duitsch wijsgeer. Hij werd geboren den 13den Junij 1805 te Wolmar in Lijfland en studeerde te Dorpat in de godgeleerdheid. Hfl zette in 1826 die studie voort te Berlijn, keerde in 1828 naar Lijfland terug, en werd er in het volgende jaar in zijne geboorteplaats pastor-diaconus en kort daarna opper-prediker. In 1832 legde hij zijne betrekking neder, bezocht te Berlijn de lessen der voornaamste hoogleeraren en vestigde er zich in 1834 als privaat-docent bij de faculteit der wijsbegeerte. In 1836 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleeraar te Halle, in 1839 tot gewoon hoogleeraar, en bleef er met ijver werkzaam. Yan zijne geschriften noemen wij: „Versuch einer Wissenschaftliche Darstellung der Geschichte der neuern Philosophie (1834—1853, 3 dln)", — „Ueber Glauben und Wissen (1837)”, — „Natur und Schöpfung (1840)” — „Leib und Seele (1837, 24e uitgave 1848)”, — „Grundrisz der Psychologie (1840,4de uitgave 1862)’’, — „Grundrisz der Logik und Metaphysik (1841,,44e uitgave 1864)”, — „Vorlesungen über den Staat (1851)”, — „Vorlesungen über académischen Leben und Studium (1858)”, — „Psychologische Briefen (1851, 34e uitgave 1863)”, — en “Ernste Spiele (1855)”.
Otto Linné Erdmann, een verdienstelijk scheikundige. Hij werd geboren den 11den April 1804 te Dresden, studeerde er in de geneeskunde, vooral zich toeleggende op de botanie, en ging vervolgens naar Leipzig, waar hij zich hij de scheikunde bepaalde, de doctorale waardigheid verkreeg en zich in 1825 als privaat-docent vestigde. Toen in 1826 het nikkel ter vervaardiging van nieuw-zilver in gebruik kwam, was hij als scheikundige in den Harz in zoodanige fabriek werkzaam, doch keerde, na eenigen tijd te hebben gereisd, naar Berlijn terug, en ging toen naar Leipzig, waar hij de uitkomst zijner onderzoekingen mededeelde in het geschrift „Ueber das Nickel (1827)”. Terstond daarna werd hij buitengewoon en in 1830 gewoon hoogleeraar aldaar en zag zich tevens belast met de stichting van een laboratorium, dat in 1842 voltooid en algemeen door deskundigen geroemd werd. Hij overleed aldaar den 9den October 1869. Hij heeft vele belangrijke verhandelingen in tijdschriften geleverd, en schreef voorts een „Lehrbuch der Chemie (1828, 4de uitgave 1851)”, — en „Grundrisz der Waarenkunde (1833, 6de uitgave 1868)”. Merkwaardig is ook zijn boek „Ueber das Studium der Chemie (1861)”.