Macedonië, een landschap buiten het eigenlijke Hellas, maar toch geheel en al Helleensch, was ten zuiden door den Olympus en eenige andere bergen van Thessalië en ten westen door het Boeon-gebergte van Epirus en Illyrië gescheiden. In het noorden grensde het aan het land der Pelagonen en Paeoniërs, en ten oosten vormden oorspronkelijk de rivier Axius en de golf van Thermae zijne grenzen, die er vervolgens tot aan de Strymon werden uitgezet. Door Philippus II werd er nog het geheele landschap Paeonië met het westelijk gedeelte van Thracië tot aan de rivier Nestus aan toegevoegd. Het eigenlijke Macedonië, door de rivieren Haliacmon en Lydias besproeid en het Lyncus- en Bermius-gebergte benevens het noordelijke voorgebergte van den Olympus dragende, was verdeeld in de districten Piéria, Elymia, Orestis, Lyncestis, Eordaea, Almopia en Emathia.
Als Turksche provincie (het ejaleet Filibe) met de belangrijke koopstad Salonichi telt zij op 720 o geogr. mijl eene bevolking van 700000 zielen. Het land was bij de Ouden vermaard wegens zijne goud- en zilvermijnen en wegens een overvloed van wijn, olie en ooft, en bezat een aantal bloeijende steden, zooals de hoofdstad Pella, Pydna, Thessalonica, Aegae, Heracléa, Philippi, Amphipolis enz. — De geschiedenis van Macedonië kan men in 3 tijdperken splitsen. Het eerste loopt van de stichting tot aan Phlippus (360 vóór Chr.), — het tweede tot aan den slag bij Ipsus (301 vóór Chr.), — en het derde tot aan de onderwerping des lands aan de Romeinen. De Macedoniërs, een Illyrischen volksstam vormende, zijn door de Grieken nooit als stamgenooten erkend. Het geschiedkundig tijdperk neemt er een aanvang in de dagen, toen zij voor de Perzen onder Mardonius (490 vóór Chr.) moesten bukken, zoodat hun koning Alexander I zich genoodzaakt zag aan den veldtogt van Xerxes naar Griekenland deel te nemen. Eerst na den terugtogt van den Perzischen opperbevelhebber na den slag bij Plataeae (471) herkreeg Macedonië zijne onafhankelijkheid. Zijn koning Perdiccas II (454—413) werd in den Peloponnesischen oorlog gewikkeld en verbond zich bij afwisseling met Sparta en met Athene. Die toestand van wisseling nam een einde onder zijn zoon en opvolger Archélaus, die landbouw, kunst en wetenschap begunstigde, de steden versterkte, het leger in orde bragt en daardoor gezag bijzette aan den Staat.
Nadat hij vermoord was (399), volgde een tijdperk van verwarring en bloedige twisten over de aanspraken op den troon, zoodat Philippus II gebruik maakte van de voogdijschap over zijn neef Amyntas om, na verwijdering van Perdiccas II, zelf den vorstelijken zetel te beklimmen. (359). Hij verhoogde de kracht des lands en den moed der soldaten, zoodat hij door den slag bij Chaeronea (338) Griekenland aan zijn schepter onderwierp. Zijne veroveringen werden aanmerkelijk uitgebreid door zijn zoon Alexander de Groote, die den Staat tot beheerscher der halve bekende wereld wist te verheffen. Na zijn dood (323) volgde eene aaneenschakeling van oorlogen, waardoor eene nieuwe gesteldheid van zaken geboren werd, doordien de groote Macedonische monarchie in een aantal kleine rijken verbrokkeld werd, aan wier hoofd zich de voornaamste legerhoofden van Alexander plaatsten. In Macedonië kwamen de teugels van het bewind toen in handen van Antipater. Na den dood van dezen betwistten Cassander en Polysperchon elkander den troon, waarvan na het overlijden van eerstgenoemde (296) Demetrius Poliörcetes zich meester maakte; hij werd echter in 287 door Pyrrhus van Epirus overwonnen. Laatstgenoemde evenwel werd reeds in 286 door Lysimachus weder uit Macedonië verdreven. Lysimachus sneuvelde in den slag bij Cyrypedium (281) tegen Seleucus, en deze werd kort daarna door Ptolemaeus Ceraunus vermoord, die zelf reeds in het volgende jaar bij den inval der Galliërs in Macedonië sneuvelde.
Eindelijk verwierf Antigonus Gonatas, een zoon van bovenvermelden Demetrius, de heerschappij en droeg ze over aan zijne nazaten. In dien tijd ontwikkelde Griekenland de laatste overblijfselen van zijne nationale kracht in het Achaeïseh en Aetolisch verbond, en de Koningen van Macedonië moesten het eene verbond zooveel mogelijk vernietigen door zich bij het andere aan te sluiten of zich tegen beide verbonden te weer stellen. Dit deden Demetrius II en zijn broeder Antigonus Boson. Inmiddels hielden de Romeinen den blik op Griekenland gevestigd. Toen nu Philippus III zich met de aangelegenheden van dat rijk bemoeide en zelfs Athene belegerde, riep deze stad de Romeinen tegen hem te hulp, waarna hij bij Cynocephalae in 197 vóór Chr. eene beslissende nederlaag leed. Reeds van dat oogenblik af stond Macedonië eenigermate onder het gezag der Romeinen, en Perseus, de opvolger van Philippus, hoe sluw en ijverig ook, wist de heerschappij niet te handhaven, maar moest 11 jaren later, na den rampspoedigen slag hij Pydna (168 vóór Chr.), den triomf van den Romeinschen veldheer Aemiius Paullus versieren. Toen voorts de Romeinen het land bezet hielden, kwamen de aanzienlijken en het volk, door verdrukking geteisterd, onder Andriscus (Pseudo-Philippus), die zich voor een onwettigen zoon van koning Perseus uitgaf, in opstand. Doch de adel, door Quintus Caecilius Macedonicus overwonnen, zag zich genoodzaakt de wijk te nemen, waarna het land in 148 vóór Chr. met Thessalië en een gedeelte van Illyrië in een Romeinsch wingewest herschapen werd.