Endosmose en exosmose, in- en uitmonding, zijn werkingen bij dunne dierlijke en plantaardige vliezen. Zij werden het eerst waargenomen door Dutrochet.
Wanneer namelijk 2 verschillende, doch voor vereeniging vatbare vloeistoffen, bijvoorbeeld water en wijngeest, door zulk een vlies van elkander gescheiden zijn (bijvoorbeeld wanneer men eene met water gevulde kalfsblaas in een bak met wijngeest laat hangen), dan zullen zij zich door de blaas heen volgens vaste wetten met elkander vermengen, zoodat de eene vloeistof uit de blaas gaat (exosmose) of de andere er in doordringt (endosmose), of ook wel een uit- en indringen der vloeistoffen gelijktijdig plaats heeft. Die uitwisseling houdt aan, totdat zich aan beide zijden van het vlies een gelijk mengsel bevindt.
Door de endosmose en de exosmose kan men den omloop der sappen en de voeding in het levend organismus verklaren. Het blijkt, dat in het dierlijk ligchaam een gedeelte van het bloed der haarvaten door exosmose in de omringende deelen wordt uitgescheiden, om deze te voeden, terwijl onnutte stoffen, uit het ligchaam door endosmose in den bloedstroom dringen en hiermede worden weggevoerd. Ook in het leven der plant vervult de endosmose met de exosmose eene belangrijke rol, terwijl zij onder den naam van osmose bij de hedendaagsche suikerfabrikatie eene ruime toepassing vinden. Zie ook onder Diffusie.