Dombey (Joseph), een verdienstelijk Fransch natuurkenner, geboren te Macon den 22sten Februarij 1742, studeerde te Montpellier in de geneeskunde, doch legde zich vooral toe op de botanie, en werd in 1777 door den minister Turgot tegelijk met Suiz en Pavon naar Peru gezonden, om er planten te verzamelen, die met voordeel in Europa ingevoerd konden worden. Het schip, waarmede hij de vruchten zijner nasporingen overzond, werd door de Engelschen genomen, doch de zaden, gedroogde planten enz., door aankoop herkregen, kwamen in Frankrijk aan. Daarna onderzocht Dombey, op last der Spaansche regéring, de kwikzilvermijnen van Chili, vond er eene nieuwe bij Xarilla, alsmede eene goudmijn, en gaf daarvan een uitvoerig verslag aan den Koning. Het vaartuig echter, dat gemeld rapport en een aantal belangrijke voorwerpen zou overbrengen, leed schipbreuk en verging.
Toen men dus in 1785, bij zijn terugkeer in Spanje, aldaar de helft eischte van zijne eigene verzameling en van die, voor den Koning van Frankrijk bestemd, nam hij de wijk naar zijn vaderland. Bij het uitbarsten der Omwenteling belastte hij zich met de taak, om de vastgestelde maat (den meter) over te brengen aan de Republiek der Vereenigde Staten, aldaar koren te koopen, en inlichtingen te geven omtrent de gesteldheid van den handel en van de wetenschap aldaar. In de haven van Guadeloupe werd hij als een agent der Fransche Republiek in de gevangenis geworpen, doch door eene bende Republikeinen in vrijheid gesteld. Daarna viel hij echter in handen van 2 kapers, werd als Franschman herkend, en overleed in de gevangenis te Montserrat in Mei 1795. Zijn herbarium, in het Natuurkundig Kabinet te Parijs aanwezig, bevat ongeveer 1500 plantensoorten met de beschrijving.