Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Doge

betekenis & definitie

Doge, afkomstig van het Latijnsche woord dux (hertog), was de titel van den hoogsten overheidspersoon in de voormalige republieken Venetië en Genua. Die waardigheid is vooral in Venetië zeer oud; men vond er reeds doges in de 8ste eeuw, toen zij wel is waar door de burgers gekozen werden, doch nagenoeg de regten van onbeperkte heerschers bezaten. Tegen het einde der 12de eeuw werden bij eene herziening der staatsregeling de regten van den doge beperkt. De wetgevende magt kwam in handen van een Grooten Raad van 470 leden, uit de verschillende klassen der burgers gekozen.

Deze benoemde een kleinen raad van 6 leden, en zonder toestemming van dezen kon de doge geene enkele regéringsdaad verrigten. De Pregadi of adellijken, voorheen door den doge eigenmagtig aan zijne zijde geroepen, werden toen desgelijks tot een bepaald ligchaam vereenigd. Volgens deze nieuwe grondwet verloor ook het volk het regt om den doge te kiezen, daar nu 24 uit den Grooten Raad gekozene leden wederom uit hun aantal een 12-tal personen aanwezen, aan wie het benoemen van een doge opgedragen werd. Sebastiano Ziani was in 1177 de eerste doge, die op deze wijze gekozen werd. De huwelijksplegtigheid, door dezen met de Adriatische zee voltrokken, diende tot voorbeeld voor al zijne opvolgers. Paus Alexander III, dien hij in den oorlog tegen keizer Frederik I ondersteund had, verleende hem tot teeken van heerschappij over de zee een ring, alsmede de vergunning, om eene brandende kaars, een zonnescherm, een zwaard enz. door vóór hem loopende bedienden te laten dragen. Nog meer werd echter zijne magt besnoeid in 1179 door de instelling van de Regtbank van Veertig, alsmede door hem 3 advogadori toe te voegen, die over financiële zaken en over het begeven van ambten konden beslissen. Gedurende de regéring van Jacopo Tiépolo (1229— 1249) verminderde men zijn gezag door de instelling eener zelfstandige policie.

Ook stichtte men eene Regtbank der Dooden, die na het overlijden van den doge onderzoek moest doen naar zijn bewind en naar zijn burgerlijk leven, terwijl zij voor den Grooten Raad de regters, 5 correctoren en 3 inquisiteurs benoemde. Om een einde te maken aan den invloed van bepaalde familiën, werd in 1268 door den Grooten Raad met betrekking tot den doge eene zonderlinge wijze van verkiezing ingevoerd, welke met eenige wijziging tot aan het einde der Republiek bleef bestaan. In weerwil van al die beperkingen, bezaten de dogen steeds grooten invloed, wanneer zij op eene behendige wijze van den haat van het volk jegens den adel, van de bedorvenheid der ambtenaren en van hun gezag als opperbevelhebbers der krijgsmagt gebruik wisten te maken. Eerst tegen het einde der 13de eeuw, toen de regéring geheel en al in handen kwam van den adel, werd door dezen, uit vrees voor het overwigt van sommige geslachten, de waardigheid van den doge vernederd en hjj-zelf als een vertegenwoordiger der Staats-eenheid beschouwd. Men benoemde bijvoorbeeld in 1268 naast den doge een groot-kanselier, uit den burgerstand gekozen. Nadat Gradenigo (1289—1311) uit haat jegens het magtige huis Tiépolo de beruchte wet had ingevoerd, die de wetgevende en regterlijke magt van den Grooten Raad in de handen gaf van bepaalde geslachten, bevorderde hij in 1310 de instelling van den Raad van Tien, die als een verantwoordelijk ligchaam zich boven alle magten verhief en zelfs over den doge een veroordeelend vonnis kon uitspreken. Daarenboven had de Groote Raad den doge in zijn openbaar en huiselijk leven allengs door allerlei beperkingen omringd. Hij mogt alleen aan Italiaansche vorsten berigt geven van zijne benoeming, brieven van andere Mogendheden zelf niet openen, de stad niet verlaten, buiten ’s lands geene bezittingen hebben en geen huwelijk van zijne kinderen met buitenlanders toestaan.

Daarenboven moest hij het gestadig toezigt dulden van 2 advogadori, voor elk vergrijp boete betalen, op een bepaalden voet leven enz. De leden van zijn huis waren uitgesloten van alle openbare bedieningen; zijne kleeding, zijne hofhouding, zijn gevolg waren nauwkeurig omschreven. Als teeken zijner hertogelijke waardigheid droeg hij eene muts met horens. Na den dood van Andréa Dandolo (1354) werd op voorstel van de correctoren het opzigt op de doges nog gestrenger, daar men bij zijne 6 geheime raadsheeren de 3 voorzitters van den raad van Veertig en later de 6 ministers voegde; deze vormden met den doge de Doorluchtige Signoria. In 1339 moest men eene wet uitvaardigen, die den doge het nederleggen zijner waardigheid verbood, en in 1367 dwong men Andréa Contarini, onder bedreiging, dat men hem anders van hoogverraad zou beschuldigen, om haar aan te nemen. In weerwil van al die kleingeestige bepalingen, hebben vele Venetiaanschen dogen met waardigheid hunne betrekking bekleed. Het ambt verdween in 1797 met de zelfstandigheid van den Staat; Luigi Manini was de laatste doge.

De eerste doge van Genua was Simone Boccanera, in 1339 door de zegepraal der volkspartij tot die waardigheid geroepen. Hij was voor levenslang gekozen en deelde vrijwillig zijn onbeperkt gezag met 12 leden van den Staatsraad (Anziani), van welke 6 tot den adel en 6 tot den burgerstand behoorden. De lotgevallen van den Staat met betrekking tot het buitenland, de onderlinge verdeeldheid der aanzienlijke geslachten en de haat tusschen het volk en den adel veroorzaakten gedurig wijziging in de bevoegdheid van den doge. Eerst nadat Andréa Doria in 1528 Genua verlost had van de Fransche heerschappij, werd het gezag van den doge bij de grondwet bepaald en met geringe wijzigingen tot aan den val der Republiek alzoo gehandhaafd. De wijze van verkiezing was naauwkeurig omschreven, en zijn bewind duurde 2 jaar; hij moest tot den adelstand behooren en 50 jaar oud zijn. In den Grooten Raad van 300, en in den kleinen van 100 leden was hij voorzitter en had hij het regt van veto.

De uitvoerende magt was toevertrouwd aan hem met 12 governadori en 8 procuratori, onder welke zich de voormalige doges bevonden. Gedurende zijn bewind bewoonde hij het staatspaleis, en zijn gezag was op dergelijke wijze beperkt als te Venetië. Nadat de Franschen in 1797 Genua veroverd en de Ligurische Republiek ingesteld hadden, werd de doge door een directoire van 5 leden vervangen. Het ambt van doge werd echter in 1802 weder ingevoerd, doch verdween voor goed in 1806 bij de inlijving van Genua in het Fransche Keizerrijk. De laatste doge was Girolamo Durazzo. — Men meent, dat ook de Medici te Florence in navolging der doges de hertogelijke waardigheid hebben aangenomen.