Döderlein (Ludwig), een verdienstelijk letter- en opvoedkundige, werd geboren te Jena den 19den December 1791. Hij was de zoon van den hoogleeraar in de godgeleerdheid Johann Christoph Döderlein (geboren 20 Januarij 1745, ✝ 2 December 1792), studeerde te München, Heidelberg, Erlangen en Berlijn, en werd hoogleeraar in de letteren te Bern.
In 1819 zag hij zich benoemd tot rector van het gymnasium en tweeden hoogleeraar in de letteren te Erlangen, alwaar hij in 1827 tot eersten hoogleeraar bevorderd werd. Nadat hij in 1862 zijn emeritaat ontvangen had, overleed hij den 9den November 1863. In zijne letterkundige studiën bepaalde hij zich hoofdzakelijk tot Homérus, Tacitus en Horatius. Men heeft van hem uitgaven der „Opera” en der „Germania” van Tacitus, alsmede van de „Brieven” en „Hekeldichten” van Horatius. Voorts schreef hij „Lateinische Synonymen und Etymologien (1825—1838, 6 dln)”, — een „Homerisches Glossarium (1850—1858, 3 dln)”, — alsmede andere werken voor de school en een aantal redevoeringen.