Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Ditmarschen

betekenis & definitie

Ditmarschen of Ditmarsen (Deutsche marschen), het westelijk gedeelte van het hertogdom Holstein, behoorde in ouden tijd tot Noord-Albingië of Saksen aan de overzijde van de Elbe en is bijzonder merkwaardig, omdat er de oude Saksische volksstam zelfs tot den dag van heden is bewaard gebleven. Het ligt tusschen de Elbe, de Gieselau, de Eider en de Noordzee, wordt door dijken tegen overstrooming beveiligd, heeft eene oppervlakte van 23½ geogr. mijl en telt ongeveer 75000 inwoners.

Het bestaat uit vruchtbare marschen, die van afwateringskanalen doorsneden en meer voor de veeteelt dan voor den landbouw geschikt zijn. Men verdeelt het in Noorder-Ditmarschen met Heide als hoofdplaats van het geheele gewest, en Zuider-Ditmarschen, alwaar Meldorf, Hemmingstadt en Brunsbüttel de voornaamste plaatsen zijn. Ten tijde van Karel de Groote voerde Abbio of Albion, een strijdgenoot van Wittekind, er de heerschappij. In 804 vormden zij een gau of go van het groote rijk der Franken en, volgens Dahlmann, een deel van het graafschap Stade.

Van de graven, die er heerschten, werd meer dan één door de inwoners gedood. Hendrik de Leeuw, hertog van Saksen, maakte zich in 1647 van het land meesteren bekleedde er een graaf Reinhold met het gezag, doch na zijn dood schonk keizer Frederik I het land aan het aartsstift Bremen. De inwoners van Ditmarschen verdreven nu den adel, en toen de Bisschop hen hierover lastig viel, begaven zij zich onder de hoede van den bisschop van Sleeswijk en van den Koning van Denemarken.

In den slag van Bornhövede (1227) verlieten zij echter de zijde der Denen en voegden zich weder bij Bremen, eene soort van vrijstaat vormende, die door gedurige rooftogten de naburen teisterde. In eene langdurige worsteling met den graaf van Holstein verdedigden zij hunne vrijheid op eene nadrukkelijke wijze. In 1474 verhief keizer Frederik III de landen Holstein, Stormarn en Ditmarschen tot een hertogdom en beleende daarmede Christiaan I, koning van Denemarken, doch vruchteloos zocht deze er vasten voet te verkrijgen.

Om het land aan het Deensch gezag te onderwerpen, trok zijn zoon, koning Johann in 1500 met een leger van 30000 man derwaarts, veroverde Meldorf en liet alle inwoners, die vijandelijke gezindheden aan den dag legden, om het leven brengen. De inwoners van Ditmarschen, hierdoor verbitterd, weken achterwaarts, wierpen eene schans op, kozen één hunner, Wolf Isebrand, tot aanvoerder, vertrouwden hunne vaan toe aan eene reine maagd, Else uit het dorp Oldenwörden, en legden de gelofte af, om aldaar te overwinnen of te sterven.

Toen daags daarna de 30000 soldaten des Konings naderden, om de schans aan te tasten, ontmoetten zij een hevigen tegenstand. De boeren stroomden van alle kanten bij elkaar, dreven den vijand in de moerassen en openden daarna de sluizen, zoodat het Koninklijk leger grootendeels in het water omkwam en de Koning zich alleen door eene snelle vlugt kon redden. Zelfs de Deensche rijksstanddaard viel in hunne handen en werd, ter eere van Else, in de kerk van hare geboorteplaats opgehangen. Na dien tijd bleven de inwoners van Ditmarschen, waar in 1532 de Hervorming gretig ontvangen werd, in het rustig bezit hunner vrijheid.

Toen echter Frederik II den Deenschen troon beklom, begon de veroveringsoorlog op nieuw (1559). Met een groot leger trok hij derwaarts en wist met veel krijgsbeleid de schansen te vermijden. Daar zijne tegenstanders onderling verdeeld waren, versloeg hij hen, en wel eindelijk op eene beslissende wijze bij Heide, waar de bewoners van Ditmarschen onder de leiding van den landbouwer Rhode te vergeefs met groote dapperheid streden, zoodat zij zich eindelijk aan de vreemde heerschappij moesten onderwerpen. Ditmarschen heeft een eigen regt, in zijn landboek vervat, hetwelk in 1321 door 84 regters ontworpen, in 1447 gewijzigd, in 1497 gedrukt, in 1567 verbeterd en in 1711 te Glückstadt op nieuw ter perse gelegd is.