Dissidenten noemde men weleer in Polen allen, die geene belijders waren van de heerschende Kerk, namelijk van de R. Katholieke, en toch vrijheid van godsdienstoefening bezaten, zooals de Lutherschen, Hervormden, Grieken en Arméniërs, terwijl de Wederdoo pers, Socinianen en Kwakers van die vrijheid verstoken bleven.
De uitdrukking „dissidentes in religione” komt het eerst voor in acten der Confoederatie van Warschau en beteekent aldaar de beide godsdienstige partijen, de R. Katholieken en de Protestanten, die elkander wederzijds verdraagzaamheid toezegden. Eerst na de Convocatie van 1632 bezigde men het woord dissidenten uitsluitend voor niet-R. Katholieken. Reeds bij het leven van Luther had de Hervorming in Polen vele aanhangers gevonden en hun aantal vermeerderde onder de regéring van Sigismund Augustus (1548— 1572) zóó sterk, dat de helft van den Senaat, ja, van den geheelen adel tot de Protestanten behoorde.
De overeenkomst van Sandomir (Consensus Sandomiriensis) van 14 April 1570 vereenigde alle Protestanten tot ééne kerk, wier leden volgens den Religie-vrede (Pax dissidentium), door den Koning bezworen,als burgers gelijke regten verkregen. Tijdens de regéring van Sigismund III (1586—1632) veroorzaakten echter de Jezuïeten en de onderlinge twisten der Dissidenten eene belangrijke reactie. Vele gezinnen, inzonderheid van den aanzienlijken stand, keerden terug tot de R. Katholieke Kerk, zoodat de Dissenters het meerendeel hunner bedehuizen verloren. Allengs werden hun de voorheen vergunde regten ontnomen, vooral in 1717 en 1718, toen zij van het stemregt op den Rijksdag moesten afzien.
Nog erger was het in 1733 onder Augustus III, en op den Rijksdag van 1736 werd eene oude wet opgerakeld, volgens welke de Koning gehouden was, om de R. Katholieke godsdienst te belijden. Na de troonsbeklimming van Stanislaus Augustus, den laatsten koning, traden de Dissenters op den Rijksdag van 1766 met hunne bezwaren te voorschijn en werden ondersteund door Rusland, Pruissen, Denemarken en Engeland. Vooral Rusland zag daarin de gelegenheid gunstig, om meer invloed in Polen te verkrijgen, en wist in 1767 eene overeenkomst tot stand te brengen, volgens welke de Dissenters met de R. Katholieken werden gelijkgesteld, waarna in 1768 de Rijksdag alle besluiten, ten hunnen nadeele uitgevaardigd, ophief.
Daar echter de oorlog uitbarstte en het Rijk verdeeld werd, bleven de zaken vooreerst op den ouden voet, totdat in 1775 de Dissenters hunne voormalige regten herkregen, met uitzondering van de bevoegdheid, om de betrekking van Senator of van Minister te bekleeden. Ook bij de latere verdeelingen van Polen behielden zij dezelfde regten als de R. Katholieken. — In den laatsten tijd heeft men ook in Pruissen de kleine godsdienstige secten, vooral de Duitsch-Katholieken en de leden der vrije gemeenten met den naam van Dissidenten bestempeld.