Darboy (Georges), aartsbisschop van Parijs, werd geboren den 16den Januarij 1813 te Fayl-Billot in het departement Haute-Marne. Zijn vader was een klein-handelaar zonder fortuin, doch de zoon vond wegens zijn gunstigen aanleg vermogende beschermers, die hem eene plaats bezorgden op het seminarium te Langres. In 1836 ontving hij de priesterwijding, werd eerst kapellaan en zag zich in 1840 benoemd tot hoogleeraar aan het seminarium te Langres.
Hij had ijverig gestudeerd en zelfstandig nagedacht, zoodat hij van een regtzinnig R. Katholiek standpunt met geestdrift te velde trok tegen de wijsgeeren van den nieuweren tijd. In 1848 begaf hij zich, op uitdrukkelijk verlangen van den aartsbisschop Affre, naar Parijs. Hij had er reeds eene meesterlijke vertaling der werken van Dionysius Areopagíta met eene treffende voorrede in het licht doen verschijnen, en tegen de gewoonte zag hij zich aanstonds belast met de prediking in den Vastentijd. In 1846 werd hij tweede aalmoezenier van het collége Henri IV en verwierf voorts nog andere geestelijke waardigheden, zooals die van examinator van jonge geestelijken, scheidsregter in gewetenszaken enz., terwijl de Paus hem den titel toekende van apostolisch protonotaris der eerste klasse. Aan den nieuwen aartsbisschop Sibour bewees hij eene belangrijke dienst door hem, in den strijd over het al of niet toelaten van de werken der classieke Heidensche schrijvers op de scholen der geestelijken, in 2 open brieven tegen de aanvallen van den abbé Combalot te verdedigen; hij werd er voor beloond door de benoeming tot vicaris-generaal titulair van Parijs.
Toen Napoleon III in 1859 weder openbare godsdienstoefening deed houden in de kapèl der Tuilerieën, werd hij er met het houden der vasten-predikatiën belast. Zonder een uitstekend kanselredenaar te wezen, wist hij door de helderheid zijner denkbeelden de hoorders te boeijen; hij verwierf de toegenegenheid van den Keizer en de Keizerin en werd nog in hetzelfde jaar benoemd tot bisschop van Nancy, in 1863 tot aartsbisschop van Parijs, in 1864 tot groot-aalmoezenier des Keizers en tot senator, en in 1866 tot lid van den raad van openbaar onderwijs. In den Senaat behoorde hij geenszins tot de ijverige voorstanders van ’s Pausen wereldlijke magt, en door zijne redevoering van 29 December 1867 viel hij in ongenade bij den Heiligen Stoel. Toen hij zich vervolgens naar Rome begaf, om er het 18de eeuwfeest van den heiligen Petrus te vieren deed hij, op last van Napoleon, moeite om den Paus tot een bezoek op de Tentoonstelling te Parijs te bewegen, doch te vergeefs, en Pius IX weigerde hem den cardinaalshoed te verleenen, waartoe vooral ook de inschikkelijkheid van den aartsbisschop jegens pater Hyacinthe aanleiding gaf. Toen het voornemen, om een oecumenisch concilie zamen te roepen, tot rijpheid gekomen was, ten einde er ’s Pausen onfeilbaarheid vast te stellen, verklaarde Darboy zich openlijk een tegenstander van de plannen van Pius IX en zijne partij, en vele Fransche praelaten schaarden zich aan zijne zijde, vooral de oppositie-mannen, die zich rondom Dupanloup, bisschop van Orléans, vereenigd hadden. Op het Concilie zelf verzette zich Darboy bij herhaling met kracht tegen het leerstuk der onfeilbaarheid, vooral op den 20sten Mei 1870. Toen hij na de verdaging van het Concilie in zijn aartsbisdom was teruggekeerd, protesteerde hij tegen elke inmenging van het Pauselijk gezag in zaken der Kerk op het aan hem toevertrouwd gebied, alsmede tegen de souvereiniteit van den Heiligen Vader in zijne jurisdictie.
Bij het uitbarsten van den Duitsch-Franschen oorlog deelde ook Darboy in de aanvankelijke krijgszuchtige stemming, doch na den val van het eerste Keizerrijk en gedurende de belegering van Parijs hield hij zich enkel bezig met zijn herderlijk ambt, met het verplegen van gewonden en met dergelijke werken van weldadigheid. Ook de communalistische opstand van 18 Maart 1871, die van den beginne af zijn leven bedreigde, kon hem niet bewegen, om zijn post te verlaten. Op den 5den April werd hij door de opstandelingen in hechtenis genomen, en alle pogingen, om hem te bevrijden, leden schipbreuk. Op den 25sten Mei, toen de mannen der commune alle hoop op eene zegepraal verloren hadden, werd Darboy met 63 lot- en leedgenooten op het binnenplein der gevangenis van La Roquette doodgeschoten. Het is volstrekt niet bewezen, dat hij het leerstuk der onfeilbaarheid aangenomen heeft.
Tot zijne geschriften behooren: „Les Femmes de la Bible (1848, 5de uitgave 1859, 2 dln)”, —„Les saintes Femmes (1850)”, — en eene vertaling van „De imitatione Jesu Christi” van Thomas a Kempis. Hij was eerst correspondent, later hoofdredacteur van den „Moniteur Catholique”, en gaf in 1859 ook nog eene „Vie de Saint Thomas Becket” in het licht.