Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dagblad

betekenis & definitie

Dagblad (courant) is de naam van een gedrukt verslag der gebeurtenissen van den dag, hetwelk op geregelde tijden in het licht verschijnt. Zulk eene dagkroniek wordt in onzen tijd tevens dienstbaar gemaakt aan het bevorderen van eene bepaalde rigting in de staatkunde door middel van hoofd-artikels enz., alsmede aan de belangen van handelen nijverheid door middel van aankondiging van verkoopingen en van verkrijgbare waren, terwijl er voorts dienstaanbieding en dienstvraag, geboorte-, huwelijks- en sterfberigten, markten beurstijdingen, scheepstijdingen en aanwijzingen van middelen van verkeer, berigten omtrent tooneelvoorstellingen, concerten en andere openbare vermakelijkheden, enz. eene plaats in vinden. Tot gemelde gebeurtenissen van den dag rekent men de belangrijkste voorvallen in het buiten- en binnenland, vooral ook mededeelingen van troepenbewegingen en gevechten in tijden van oorlog, — van de werkzaamheden en bedoelingen van vorsten en diplomaten, — van den volkstoestand in verschillende rijken en gewesten met betrekking tot de maatschappelijke, godsdienstige, zedelijke en verstandelijke ontwikkeling, — van de zittingen van vertegenwoordigende ligchamen, — van vergaderingen van congressen, wetenschappelijke en staatkundige vereenigingen, — van verkiezingen en benoemingen op staatkundig en burgerlijk gebied, — van merkwaardige regtsgedingen, — van misdaden, onheilen enz., — om kort te gaan, van alles wat in de verschillende kringen der maatschappij belangrijk genoeg wordt geacht, om ter kennis te komen van het algemeen.

Behalve hoofd-artikelen, door de Engelschen eigenaardig „leiding-artikels (leading-articles)” genaamd, dewijl zij dienen om de openbare meening te „leiden”, bevatten sommige dagbladen een „feuilleton”, namelijk eene rubriek voor onderhoudende verhalen, letterkundige beschouwingen, levensberigten, tooneelcritiek, beschrijving van nieuwe uitvindingen, enz. De inzage der dagbladen van een volk verschaft ons alzoo de kennis van de staatkundige, godsdienstige, zedelijke en intellectuéle ontwikkeling en van de maatschappelijke gesteldheid van dat volk, terwijl de dagbladen van hunne zijde een belangrijken invloed hebben op den volksgeest, de volksbeschaving en volksverlichting.

Een dagblad kan het eigendom zijn van den Staat, van een bijzonder persoon, van eene compagnieschap van ondernemers, en ook van een vennootschap, hetwelk de verspreiding van zijne staatkundige en maatschappelijke denkbeelden of enkel winst beoogt. Door den Staat bezoldigde, ondersteunde of begunstigde dagbladen dragen den naam van officiële, of in het laatste geval ook wel dien van half-officiële, terwijl men er ook heeft, die de politiek van invloedrijke diplomaten vertegenwoordigen. Bijzondere personen of compagnieschappen zoeken in de stichting van dagbladen in den regel eene bron van stoffelijk voordeel, hetgeen zij alleen kunnen vinden door een groot debiet bij niet al te lagen prijs of door de opneming van talrijke, goedbetaalde aankondigingen (advertentiën).

Ieder groot dagblad heeft eene uitgebreide redactie, bestaande uit een hoofdredacteur en een aantal redacteurs, die den arbeid, aan de bewerking en rangschikking van den inhoud van een dagblad verbonden, onderling verdeelen. Zij lezen de jongst-uitgekomene binnen- en buitenlandsche dagbladen, om het merkwaardigste daaruit over te nemen, en zorgen, dat zij door naauwkeurige en duidelijke mededeelingen de weetgierigheid hunner lezers bevredigen. Daarna wordt het dagblad gezet, ter perse gelegd, gecorrigeerd en afgedrukt. Dit geschiedt in den regel op eene — veelal door stoom gedrevene — snelpers, om de exemplaren in den kortst mogelijken tijd onder het publiek te brengen. De redactie heeft elders hare correspondenten, die de gewigtigste bijzonderheden uit hunne woonplaats overbrieven, alsmede berigtgevers, die voor de opzameling van het plaatselijk nieuws zorgen. Groote bladen zenden hunne verslaggevers (reporters) naar het oorlogsveld, naar congressen, groote tentoonstellingen enz.

Sommigen zoeken de eerste wording van dagbladen in de „Acta diurna” der Oude Romeinen. Deze vormen wel is waar eene dagkroniek, die nu en dan werd openbaar gemaakt, doch missen het eigenaardig kenmerk van het dagblad, namelijk dat het voor allen toegankelijk is. Hiertoe waren twee zaken onmisbaar, te weten de uitvinding der boekdrukkunst en eene regelmatige inrigting der posterij. Daar die beide eerst in de 16de eeuw tot eenige ontwikkeling kwamen, zal het niemand bevreemden, dat men in dien tijd de geboorte van het dagblad moet zoeken, welke niet weinig bevorderd werd door de Hervorming en door andere groote wereldgebeurtenissen in den aanvang van het tijdperk der nieuwe geschiedenis.

De eerste sporen van een dagblad vindt men in Italië in de 2de helft der 16de eeuw. Toen werden door de republiek Venetië, strijd voerende tegen de Turken, nu en dan geschreven mededeelingen (Notizie scritte) uitgegeven van de krijgsverrigtingen. Men kocht die voor eene kleine munt, „Gazeta” geheeten, en hiervan ontving dat geschrift zijn naam, die later op gedrukte dagbladen overgebragt en ook in Frankrijk, Spanje, Portugal en Engeland bewaard is. Weldra echter werden dergelijke gazeta’s gedrukt in de voornaamste steden van Italië en over geheel Europa verspreid. De dagbladpers zuchtte er echter te zeer onder den last der censuur, om zich naar eisch te kunnen ontwikkelen; immers van staatkunde, volksbelang en volksontwikkeling mogt geene sprake zijn. Slechts het absolutismus vond na 1831 een magtig orgaan in den „Voce della Verita”, te Modena uitgegeven, terwijl de liberale bladen, waaraan Mazzini en andere vaderlandlievende mannen hunne krachten besteedden, geen stand konden houden. Nadat Pio Nono den pauselijken zetel beklommen had, werd echter de toestand gunstiger. Weldra verscheen te Rome „La Bilancia”, alsmede „II contemporaueo'’, dien men beschouwen kan als het eerste staatkundige dagblad van Italië, terwijl het later onder redactie van Sterbini het orgaan der Radicalen werd.

Dat der gematigde partij heette in het voorjaar van 1848 „L’Epoca”, en na de stichting der Romeinsche republiek „Speranza de l’epoca”, terwijl dat der Revolutionaire Regéring den naam droeg van „Italia del popolo”. Te Turijn verscheen voorts het belangrijke blad „II Resorgimento” dat onder anderen Cavour tot medewerker had,— de „Gazetta del popolo”, en het clericale dagblad „Armonia”, dat later de vlag moest strijken voor de thans nog bestaande „Unita cattolica.” Vooral de „Opinione” te Turijn, die den prijs van elk nommer in 1859 op slechts 6 centimes bepaalde, werd overal in Italië verspreid en had in genoemd jaar een dagelijksch debiet van 15000 exemplaren. Ook de „Diritto”, het orgaan der Italiaansche democratie, telt veel lezers. Het officiële blad van den Heiligen Stoel is het „Giornale di Roma”, terwijl tevens de „Osservatore Romano” in clericalen geest wordt geredigeerd. Behalve reeds genoemde behooren de „Reforma”, — de „Perseveranza”, — en de „Nazione” tot de meest-gelezene dagbladen. Daarenboven heeft men een groot aantal dagbladen in de voornaamste steden van Italië, zoodat men verzekeren kan, dat de dagbladliteratuur er in een bloeijenden toestand verkeert.

In Spanje had men tot in het begin der 17de eeuw niets anders dan mededeelingen (relaciones) van belangrijke gebeurtenissen; zij verschenen op ongeregelde tijden, totdat eindelijk in 1626 de „Gaceta de Madrid”, een Hof blad, geregeld werd uitgegeven. In den aanvang van deze eeuw, gedurende den onafhankelijkheids-oorlog, ontstonden de „Diario de las Cortes”, — de „Semanario patriotico”, en de „Aurora mallorquina”. In 1844 verschenen te Madrid reeds 48 dagbladen, en hiervan 19 dagelijks, waaronder de „Heraldo”, die 7000 abonnenten telde. De vrijzinnige dagbladpers had er vooral van de reactie van 1866 veel te lijden: „La Sobrania nacional” —„La discusion”, — „La democracia”, — en „El Puéblo” verdwenen, en van invloedrijke bladen, zooals „Novedades”, — „La Nacion”, — en „La Ibéria”, werden de drukkerijen gesloten, hoewel zij na 1868 hunne taak hebben hervat. Voorts heeft men er,als ’ organen der liberale partij „El Diario espanol”, — en „La politica”, terwijl de belangen der Absolutisten worden er vertegenwoordigd door „Esperanza”, — „El Pensamiento espanol”, — „La Lealtad”, — en „La Regeneracion”. „El Espanol” — en „La Espana” zijn regéringsbladen, — „La Epoca” zoekt een onpartijdig standpunt te handhaven, — en „Gil Bias" — en „El Cascabel” zijn humoristische bladen. De tegenwoordige woelingen hebben er ongetwijfeld een hoogst ongunstige invloed op de dagbladen.

De geschiedenis der dagbladen in Portugal is tot in 1823 van weinig belang. Eigenlijk ontwikkelde zich de politieke dagbladpers aldaar eerst na de troonsbeklimming van Maria da Gloria in 1834, toen zij er zich dienstbaar maakte aan de hartstogten der verschillende partijen. Later echter is zij aanmerkelijk vooruitgegaan. Sedert 1868 verschijnt in Portugal een groot aantal dagbladen, van welke de meesten in vrijzinnigen geest worden geredigeerd. Hiertoe behooren; „Revoluçao de Septembri”, — „Opiniao”, — „Patriota”, — „Portugues", — „Progresso”, — „O Futuro”,— en „O Leirense", van welke de laatste 3 eene vereeniging van Portugal en Spanje beoogen. Voorts heeft men er het reactionaire dagblad „O Cattolico”, den vertegenwoordiger der Miguëllisten „A Naçao”, — en het officiële blad „Diario de Lisbon”.

In geen Staat van Europa heeft de dagbladpers zich zóó krachtig ontwikkeld als in Engeland. Hare eerste beginselen zien wij in een weekblad, hetwelk den 23sten Mei 1622 voor de eerste maal verscheen onder den titel: „The certain newes of this present week”. Gedurende de burgeroorlogen ontstonden er verschillende kleine blaadjes, en in 1663 werd de „Kingsdom’s Intelligencer” gesticht, — in 1663 gevolgd door den „Intelligencer”, die vervolgens in eene te Oxford verschijnende Hofcourant herschapen werd, en nu nog onder den naam van „London Gazette” bestaat. In 1709 werd er de eerste dagelijks uitkomende courant gedrukt onder den naam van „Daily courant”, waarop weldra andere volgden. De verdere ontwikkeling werd intusschen door de invoering van het dagbladzegel (1712) niet weinig belemmerd. Onder Georg I werd het voor korten tijd afgeschaft, in 1725 weder ingevoerd, van ½ penny tot 4 pence opgedreven, in 1836 tot 1 penny verminderd, en in 1855 geheel afgeschaft. In de tweede helft der voorgaande eeuw verschenen er de „Public Advertiser”, en de „London Eveningspost” als veel-gelezene bladen, terwijl de „Times” het grootste en invloedrijkste der Engelsche dagbladen, ja, met regt een wereldblad geheeten, in 1788 op de grondslag van het „Daily Universal Register” gesticht werd.

Omstreeks dien tijd deed ook Peter Stuart iederen avond „The Star” verschijnen, terwijl tevens de „Moming Post”, — de „Morning Chronicle”, — en de „Herald” toen reeds vele lezers vonden. Na dien tijd is het aantal dagbladen aanmerkelijk toegenomen. De „Morning Advertiser'’ ontstond in 1793, en de „Daily News” werd in 1845 door Dickens en Dilke gesticht. De „Times” had in het jaar 1854—1855 eene oplage van 52—53000 exemplaren. Belangrijk was voorts de vooruitgang der dagbladpers na de afschaffing van het zegel in 1855. Toen werd de „Daily Telegraph” gesticht, een vrijzinnig blad, hetwelk in 1867 dagelijks 223000 exemplaren debiteerde, — voorts de „Morning Star”, — de „Evening Star”, — de „Standard”, — de „Pall Mall Gazette” enz.

In Frankrijk verscheen het eerste nommer eener „Gazette” den 21sten April 1631. Deze werd door Renaudot uitgegeven en voortgezet, en nevens haar ontstonden de „Gazette Burlesque” en de „Mercure galant, die in 1717 den titel ontving van „Mercure de France”. Het eerste dagblad, hetwelk dagelijks te Parijs in het licht verscheen, was het „Journal de Paris (1777)”, hetwelk tot 1827 bleef bestaan. Verbazend groot was het aantal dagbladen, hetwelk na het uitbarsten der Revolutie ontstond. Dit bedroeg in het eerste jaar reeds 150, in het tweede nog 140, in het derde nog 85 enz.

Volgens een consulair besluit van 17 Januarij 1800 mogten slechts 13 staatkundige bladen het begonnen werk voortzetten, en de belangrijkste van deze waren weldra de „Moniteur Universel” en het „Journal des Débats”, dat zich vervolgens „Journal de l’Empire” noemde. Gedurende het Keizerrijk werd er de vrije beweging der dagbladpers zoodanig gekluisterd, dat de Restauratie er vrijheid bragt. Deze werd beperkt door de Ordonnantiën van 25 Julij 1830, en het oproer ontbrandde. Na dien tijd verkreeg de „Constitutionel” een aantal van 23000 abonnenten, en in 1836 stichtte Emile de Girardin het dagblad „La Presse”, hetwelk vooral wegens het belangwekkend feuilleton algemeen gelezen werd, en door de opname van den Juif errant” van Eugene Sue klom het dagelijksch debiet van den „Constitutionel” tot 25000 exemplaren.

De Februarij-omwenteling bragt er eene volkomene vrijheid van drukpers en er ontstonden in 1848 omstreeks 450 en in 1849 ongeveer 200 nieuwe dagbladen. Daartoe behoorden: L’Ami du Peuple” van Raspail, — „Le Peuple Constituant” van Lamennais, — „Le Représentant du Peuple” van Proudhon, — „La Montagne” van George Sand, „La Commune de Paris” van Sobrier, enz. Nadat die vrijheid door de weder-invoering der borgstelling besnoeid en na den staatstreek aanmerkelijk verminderd was, hielden meer dan 120 staatkundige dagbladen op te bestaan, terwijl de iets meer vrijgevige drukperswet van 11 Mei 1868 er het aantal dagbladen wederom deed toenemen. Tijdens het laatste Keizerrijk was de „Moniteur Universel” er het meest gelezen dagblad; het genoot als regéringsblad zoo groote voorregten, dat het den prijs voor een jaargang op 15 francs kon stellen, weshalve het aantal zijner abonnés tot 200000 klom. Tot de half-officiële bladen behoorden toen „Le Constitutionnel”, — „La Patrie”, — „Le Pays”, — „L’Etendard” — en „L’Époque”. Van de overige merkwaardige bladen van dat tijdperk noemen wij „La France”, — „La Presse” , — „L’Univers” en „Le Monde (beide cléricale bladen)”, — „Le Journal des Débats” — „Le Siècle (met 45000 abonnés)”, — „Les Gaulois”, — „Le Soir”, — en „Le Temps”. Van de niet-staatkundige bladen vermelden wij het „Petit Journal” met omstreeks 300000 abonnés, en ook „Figaro” telde veel lezers.

In België — de voormalige Zuid-Nederlandsche gewesten — verscheen in 1605 nu en dan eene „Niewe Tijdinge” met oorlogsberigten, en werd opgevolgd door de „Gazette van Antwerpen”, die in 1827 verdween. Voorts ontstonden er in 1649 „Le Courrier véritable des Pays-Bas”, die met eene kleine tusschenpoos (1746—1749) aanhoudend verscheen tot in 1791, — het „Journal de Liège”, — en de „Gazette de Gand”. Nieuwe bladen ontstonden er in den tijd der groote Fransche Omwenteling, zooals „Le Compilateur (1798— 1810)”,— „Le vrai Brabançon (1790—1792)”,— „Le Républicain du Nord”, — „L’Oracle (1800—1827)”, enz. Ten tijde zijner eenheid met het koningrijk der Nederlanden had men er voorts „La Gazette des Pays-Bas (het officiële blad)”, —„Le Courrier des Pays-Bas”, — „Le Nain jaune réfugié”, — „Le Libéral”, enz. Na de afscheiding van België in 1830 en vooral na de afschaffing van het dagbladzegel en het verlaagde posttarief in 1848 is er het aantal dagbladen aanmerkelijk toegenomen. Tot de belangrijkste behooren „L’Indépendance Belge (met 15000 abonnés)”, — de „Etoile Belge (met 31000) abonnés)”, — „het „Journal de Bruxelles”, — en „La Liberté”. Het officiële blad is er „Le Moniteur Beige”.

In ons Vaderland dragen van ouds de in het Nederlandsch geschrevene dagbladen den naam van Courant. Voor de oudste wordt die gehouden, welke den 13den Maart 1623 en vervolgens te Amsterdam verscheen en hoofdzakeljjk handelsberigten bevatte. In de volgende eeuw had men er „De Post van den Nederrhyn” en vooral de „Gazette de Leyde (onder de hoede der familie Luzac)”, benevens de algemeen verspreide „Opregte Haarlemmer Courant”. In den woeligen tijd der Patriotten en Prinsgezinden las men er „Janus”, — „De Politieke Blixem” enz. Na de Restauratie (1815) ondervond er de journalistiek geen grooten vooruitgang, terwijl zij vervolgens geweldig gedrukt werd door het dagbladzegel en het advertentiënregt, die het bestaan van redenérende dagbladen, welke geen toevloed hadden van advertentiën, zonder geldelijke opoffering van de zijde der ondernemers onmogelijk maakten.

Intusschen werden de reeds genoemde „Opregte Haarlemmer Courant”, die zich onderscheidt door hare uitmuntende verslagen van den loop der politieke gebeurtenissen, — „Het Handelsblad”, dat onmisbaar is voor den koopman, — de „Nieuwe Rotterdammer Courant”, een zeer vrijzinnig blad, even als de volgende twee, — de „Arnhemsche Courant”, — de „Kamper Courant”, — het „Dagblad van Zuid-Holland en ’s Gravenhage”, het orgaan der gestreng behoudende rigting, — het „Utrechtsche Dagblad”, enz. algemeen gelezen, terwijl voorts eene menigte stads-couranten door middel van advertentie gelden hun bestaan voortsleepten. Die toestand is aanmerkelijk verbeterd door de afschaffing der zegel- en advertentie-gelden in 1869. Daarna zijn onderscheidene nieuwe dagbladen ontstaan , waarvan „Het Vaderland”, vooral „Het Nieuws van den Dag” en „De Standaard (het orgaan der Orthodox-Hervormde partij)” vermelding verdienen. De R. Katholieke belangen worden er vooral vertegenwoordigd door „De Tijd, Noord-Hollandsche courant”, en het officiële dagblad is er de „Staatscourant” met hare „Bijbladen”, die de handelingen bevatten van de beide Kamers der Staten-Generaal. In den jongsten tijd hebben inzonderheid verschillende „Schoolbladen”, die wekelijks verschijnen, den weg gevonden naar het Nederlandsche publiek.

In Zweden droeg het eerste dagblad den naam van „Ordinarie Post-Tidnings (1643— 1680)”, en werd gevolgd door den „Svensk Mercurius” enz. In de 18de eeuw werden er een paar Fransche dagbladen uitgegeven, namelijk de „Gazette Française de Stockholme (1742), en de „Mercure de Suède (1772)”. In onze eeuw verschenen er „Argus (1820)”, alsmede de „Riksdagstidning (1829)”. In 1830 werd er door Hjerta het „Aftonbladet” gesticht, hetwelk spoedig 5000 abonnés verwierf. Nevens dit laatste behooren thans het officiële blad „Post-och Invikes Tidninger”, — „Nya Dagligt Allehanda”, — Dagbladet”.

— en „Dagens Nyheter” tot de meest-gelezene dagbladen.

In Denemarken zijn de „Europäische Wöchentliche Zeitung (1663)”, — „Danske Mercurius (1667)”, — en „Extraordinaires maanedlige Relationes (1672)” de oudste bladen. Later werd het monopolie toegestaan aan 3 bladen, welke te Kopenhagen in het licht verschenen. Eerst omstreeks 40 jaren geleden nam er de dagbladpers eene nieuwe vlugt. Toen verscheen er „Fädrelandet”, een orgaan der oppositie, terwijl later allengs de „Flyve posten”, — „Folkets Avis”, — „Dannevirke”, — „Morgenposten” , — „Dagbladet”, — en „Dagstelegraf'en”, het levenslicht aanschouwden. Ook worden er onderscheidene provinciale dagbladen, alsmede eenige in het IJslandsch uitgegeven.

In Noorwegen dagteekent het oudste dagblad van 1763. De belangrijkste bladen zijn er thans het „Morgenblad”, — het „Aftonbladet”, — en de „Christianiaposten”, die alle te Christiania in het licht verschijnen. Voorts worden „Almuevennen”, — en „Norsk Folkeblat” — dit laatste onder redactie van Björnstjerne Björnson — algemeen gelezen.

Ook in Duitschland vindt men de eerste beginselen der journalistiek in kleine losse blaadjes, die onder den titel van „Neue Zeitung” reeds in de tweede helft der 15de eeuw in het licht verschenen. Het eerste eigenlijke dagblad is echter een weekblad, hetwelk in 1615 door den boekhandelaar Emmel te Frankfort aan de Main werd uitgegeven, en vóór het einde der 17de eeuw hadden er de voornaamste steden hare dagbladen, bijvoorbeeld Nürnberg, Keulen, Augsburg, Begensburg, Hanau, Hamburg, Bremen, Gotha, Altenburg, Coburg, Erfurt, Wittenberg, Leipzig,Berljjn, Halle, Maagdenburg, Stettin, Königsberg, Cleef, Wezel enz. Reeds in de 18de eeuw bestonden de „Vossische” — en „Spenersche Zeitung”, te Berlijn, doch bemoeiden zich alleen met letterkundige aangelegenheden. In 1798 ontstond er de „Algemeine Zeitung”, die alle overige dagbladen overvleugelde; eerst werd zij uitgegeven te Tübingen, toen te Stuttgart en eindelijk te Augsburg, waar zij thans nog bloeit.

Sedert den aanvang dezer eeuw nam er het aantal dagbladen aanmerkelijk toe; te Cassel verscheen „Der Westfälische Moniteur”,— in Pruissen „Der Rheinische Merkur”, — in Oostenrijk naast de „Wiener Zeitung” de „Oesterreichische Beobachter”. Na 1830 ontstonden er eenige liberale dagbladen van welke wij „Der Wachter am Rhein”, — en „Der Freisinnige” (onder redactie van Botteck en Welcker) vermelden, doch dit was tevens oorzaak, dat de Bondsdag gestrenge besluiten nam omtrent het toezigt op de dagbladpers. De regéringen zochten er tevens door half-officiële dagbladen de openbare meening te leiden, bijvoorbeeld die van Beijeren door „Das Inland” en later door de „Staatszeitung”, — die van Würtemberg door de „Stuttgarter Zeitung”, — die van Hannover door de „Hannoverische Zeitung” enz. Te Leipzig ontstond in 1831 „Das Vaterland”, hetwelk de algemeene belangen van Duitschland behandelde, doch reeds in 1834 ophield te bestaan. De meeste vrijzinnige bladen werden na 1832 onderdrukt. Vermelding verdient intusschen de uitgave van de gematigd-liberale „Leipziger Allgemeine Zeitung”, in 1837 door Brockhaus uitgegeven, wier titel in 1843 in dien van „Deutsche Allgemeine Zeitung” veranderd is.

Ook moet onder de vrijzinnige bladen, die vóór 1848 hunne vaan omhoog bleven houden, de „Kölnische Zeitung” niet vergeten worden. Ook de „Deutsche Zeitung”, in 1847 onder de redactie van Gervinus ontstaan, wekte als constitutioneel blad groote belangstelling. Aanzienlijk was echter de getalsvermeerdering der dagbladen na de groote volksbeweging van 1848. In 1849 verschenen niet minder dan 1551 Duitsche dagbladen, namelijk 10 in Anhalt, 55 in Baden, 127 in Beijeren, 9 in Brunswijk, 18 in Bremen, 17 in Frankfort, 24 in Hamburg, 32 in Hannover, 34 in Hessen-Darmstadt, 4 in Hessen-Homburg, 22 in Hessen-Cassel; 4 in Hohenzollern, 17 in Holstein, 4 in Lippe, 4 in Lübeck, 4 in Luxemburg, 22 in Mecklenburg, 13 in Nassau, 8 in Oldenburg, 74 in Oostenrijk, 632 in Pruissen, 11 in Reusz, 14 in Rusland, 183 in Saksen, 44 in de Saksische Hertogdommen, 2 in Schaumburg-Lippe, 5 in Sleeswijk, 12 in Schwarzburg, 77 in Zwitserland, 2 in Waldeck en 67 in Würtemberg. Schoon vele van deze weldra bezweken, is dat aantal op dit oogenblik nog veel grooter.

Reeds lang bekleedt er Pruissen op het gebied der journalistiek den eersten rang — en ook nu nog behooren er de „Vossische Zeitung”, gesticht in 1722 en 14000 abonnés tellende, en de „Spenersche Zeitung”, van 1740 met eene oplage van ruim 5000 exemplaren, naast de „Preuszische Staatszeitung” tot de groote, te Berlijn uitkomende bladen. Van die, welke in 1848 ontstonden, heeft men thans nog de „National Zeitung (met 7000 exemplaren)”, — de „Kreuzzeitung (met 8000 abonnés)”, het orgaan der feodale partij — de democratische „Volkszeitung”, in haren bloeitijd met 42000 abonnés, thans met de helft, — de „Börsenzeitung”, — de „Norddeutschen allgemeine Zeitung”, die de politiek van von Bismark vertegenwoordigt, enz. Algemeen verspreid, ook in het Buitenland, is de „Kölnische Zeitung”, die dagelijks 18000 exemplaren aflevert, — alsmede de „Germania”, een orgaan der R. Katholieke rigting.

Van de kleinere Duitsche Staten onderscheidt zich vooral het koningrijk Saksen door den bloei der journalistiek. Van ouds is er de „Leipziger Zeitung” een veelgelezen dagblad, waarnaast zich de „Deutsche Allgemeine Zeitung” verheft, terwijl te Dresden het officiële „Dresdner Journal”, alsmede de „Constitutionelle Zeitung” verschijnen.

Onder de staatkundige dagbladen van Zuid-Duitschland bekleedt de „Allgemeine Zeitung” nog altijd den eersten rang. Het meest-gelezene dagblad in Beijeren draagt den naam van „Neuesten Nachrichten”, verschijnt als stadscourant te München en telt 20000 abonnés. — In Würtemberg staat van ouds de „Schwäbische Mercur” met 9000 abonnés aan het hoofd der dagbladen, — voorts leest men er den „Beobachter”, — de „Würtemburgische Landeszeitung”,—de nationaal-liberale „Landbote” , — en de „Neckar Zeitung”, in Baden verdienen de „Karlsruher Zeitung”, — het „Mannheimer Abendblatt”, — en de „Tagesherald”, te Constanz uitgegeven, eene vermelding. — In het groothertogdom Hessen zijn de officiële „Darmstadter Zeitung” — en de „Mainzer Zeitung” de voornaamste dagbladen.

In Oostenrijk telde men in het begin van 1846 bereids 41 staatkundige dagbladen, die hunne stof hoofdzakelijk ontleenden aan de „Wiener Zeitung” en den „Oesterreichischen Beobachter”. By de afkondiging der vrijheid van drukpers den 15den Maart 1848 vermeerderde dit aantal niet sterk, omdat men er op de nieuwe omstandigheden niet was voorbereid, en deze namen reeds een einde in October daaraanvolgende na het dempen van den opstand te Weenen. Thans behooren er, behalve de bovengenoemde twee, tot de meest gelezene bladen: de „Presse” met 17000 abonnés, — de „Wiener Abendpost”, — de „Reform”, — en vooral de „Neue freie Presse” met 21000 abonnés, — de „Morgenpost” met 20000 abonnés, —het „Fremdenblatt” desgelijks met 20000 abonnés, — en de „Vorstadt Zeitung” met 16000 abonnés. Belangrijke bladen worden voorts uitgegeven te Praag, zooals „Bohemia” en „Tagesbote aus Böhmen”.

Zwitserland bezit een groot aantal dagbladen, in verschillende talen geschreven. Daarvan noemen wjj „Der Bund” te Bern, — „Die neue Züricher Zeitung”, — het „Journal de Genève”, — en de „Gazette de Lausanne”.

In Rusland is de journalistiek hare opkomst verschuldigd aan Peter de Groote, die in 1703 te Moskou een blad deed verschijnen, om zijne onderdanen berigten mede te deelen omtrent den oorlog met Zweden, en van eene Peterburgsche Courant zijn sedert 1714 de jaargangen regelmatig voorhanden. Eene politieke dagbladpers zoekt men er echter te vergeefs. Het orgaan van het Hof is er het „Journal de St. Petersbourg”, en het eenige Russische oppositie-blad „De Klok” (Kolokol) genaamd, werd in 1856 door Alexander Herzen (zie aldaar) te Londen gesticht.

In Polen heeft de dagbladpers een tijdperk gekend van leven en bloei; het is naauweljjks noodig te zeggen, dat thans in het verdeelde en verdrukte rijk van geene nationale bladen sprake kan zijn.

Eerst in de dagen van den jongsten bevrijdingsoorlog heeft zich in Griekenland de dagbladpers ontwikkeld, en ook thans nog heeft zij er geene hooge vlugt genomen. Tot de merkwaardigste staatkundige dagbladen belmoren er: — „ÊIJTK,— ’Evvopia", — rfahvyevtola"1 — „ïlavdafia", — en De grondlegger der journalistiek in Turkije was Alexandre Blaque, die in 1825 te Smyma den „Spectateur de l'Orient” uitgaf, dien hij kort daarna „Courrier de Smyrne” noemde. Hij stichtte vervolgens te Constantinopel den „Moniteur Ottoman”, het officiële dagblad der Porte, hetwelk na zijn dood door anderen werd geredigeerd. Voorts bestaan aldaar nog eenige Fransche, Turksche, Engelsche Arménische, Grieksche, Arabische enz. bladen; wij noemen daarvan het „Journal de Constantinople” en „La Turquie”. Verder verschijnen er te Smyma, te Alexandria enz.

In Azië bloeit de dagbladpers het meest in Britsch-Indië. Het oudste blad is er de „Calcutta Gazette”, die reeds in 1784 verscheen, terwijl aldaar in 1846 reeds 6 dagelijks uitkomende bladen gevonden werden. Naast genoemd dagblad ontstonden de „Friend of India”, — de „Calcutta Asiatic Observer”, — de „Bengal Recorder”, — de „Calcutta Englishman”, enz. Te Bombay komen de „Times of India”, — de „Bombay Gazette”, — de „Mercantile News” enz., — te Madras de „Madras Times", — de „Madras Athenaeum”, enz., — en in het binnenland de „Delhi Gazette”, — de „Murshedabad News”, — en de „Indian Public Opinion” te Lahore in het licht. Voorts verschijnen op Ceylon de „Colombo Times”,— te Singapore de „Singapore Free Press”- en de „Singapore Chronicle”, — terwijl ook nog onderscheidene dagbladen in de Indische talen in het licht worden gezonden.

Van de dagbladen, die in Neêrlandsch Indië verschijnen, noemen wij het „Bataviaasch Handelsblad”, — de officiële „ Javasche Courant” — en de „Java-bode”, welke laatste tot vóór korten tijd was toevertrouwd aan den scherpzinnigen Busken Huët, voorheen Waalsch predikant te Haarlem, — vóórts „De Indiër” — en de „Soerabaya-Courant”.

In Australië kon de dagbladpers onder het vrijzinnig Engelsch bestuur zich onbelemmerd ontwikkelen. Reeds in 1845 bestonden er meer dan 30 dagbladen. Het belangrijkste blad van Nieuw-Zuid-Wallis is de „Sidney Herald”, — dat van West-Australië de „Perth Gazette”,— dat van Zuid-Australië de „South-Australian Gazette”, die te Adelaïde verschijnt, terwijl te Melbourne de „Melbourne Argus”, — de „Melboume Herald”, — en de Geelong daily News” het licht aanschouwen. In Queensland verdient de „Brisbane Free Press”, — en op „Van Diemensland de „Hobarttown Gazette” en de „Colonial Times” vermelding.

Thans begeven wij ons naar de Nieuwe Wereld. Op het gebied der hedendaagsche Vereenigde Staten verscheen het eerste dagblad te Boston den 25den September 1690; het werd echter aanstonds onderdrukt. Den 24den April 1704 ontstond er een ander onder den titel „The Boston News Letter”, en in 1719 de „Boston Gazette”, welke door J. Franklin gedrukt werd. Laatstgenoemde stichtte er vervolgens het „Journal of New England”, dat later, met de voorgaande vereenigd, als de „Boston Gazette and Weekly Journal” werd uitgegeven. Daarna deed hij in 1721 en later de „New England Courant” in het licht verschijnen, waartoe zijn broeder Benjamin Franklin de belangrijkste bijdragen leverde. In 1750 bestonden in de Britsch-Amerikaansche Koloniën slechts 20 dagbladen, — een aantal, dat in de Vereenigde Staten in 1800 ruim 150, — in 1810 reeds 359, — en in 1834 meer dan 1250 bedroeg. In 1860 verschenen er dagelijks 387 bladen, 2-maal ’s weeks 79, — 3-maal ’s weeks 86, — eenmaal ’s weeks ruim 3100.

De dagbladpers is in geen land ter wereld zoo belangrijk en op zoo grootsche schaal ingerigt als in de Vereenigde Staten. De voornaamste bladen van New-York hebben overal hunne correspondenten, en alle steden, die er slechts eenige duizendtallen inwoners tellen, zijn in het bezit van een dagelijks verschijnend dagblad. Zij kunnen er bestaan door de talrijke advertentiën, die in hunne kolommen worden opgenomen, zoodat zij voor geringen prijs in de handen der lezers komen. De uitgave van een groot dagblad te New-York kost ongeveer 1 millioen dollars in ’t jaar en voor eene groote telegraphische dépêche uit Europa worden er wel eens duizende dollars betaald. Tot de belangrijkste dagbladen aldaar behooren de „Tribune” met 53000 abonnés (in 1861) en met een Weekblad met 205000 abonnés, — de „Herald”, alstoen 85000 abonnés tellende, — de „Times” met eene oplage van 25000 exemplaren, — de „Evening Post”, — en de „Commercial Advertiser.” Te Philadelphia verschijnen de „Gazette”, — de „Press”, — en de „Ledger”, — te Baltimore de „Sun”, en de „Clipper”, — te Washingston het staatsblad „National Intelligencer”, — en de „Globe”, — te Richmond de „Enquirer” en de „Whig”, — te Charleston de „Mercury”, — te New-Orleans de „True Delta”, — en de „Picayune”, — te Louisville het „Journal”, — te St.

Louis de „Democrat”, — en de „Republican, — in Chicago de „Tribune”, — en de „Times”, — te Cincinnati de „Commercial”, — te Boston de „Post”, — en de „Traveller”. Van de sterk verspreide weekbladen vermelden wij de „New-York Ledger” met 400000, en „Harper’s Weekly” met 200000 abonnés. Van de Duitsche dagbladen, wier aantal er 256 bedraagt , bekleedt de „Newyorker Staatszeitung” met 40000 abonnés den eersten rang. Ook in het Nederlandsch, Fransch, Italiaansch enz. worden er dagbladen uitgegeven.

In de tegenwoordige Britsch-Amerikaansche koloniën ontstond het eerste dagblad op Barbados onder den naam van „Barbadoes Gazett” in 1731, — en in 1762 verscheen er de „Barbadoes Mercury”. Tegenwoordig wordt er te Bridgetown de „West-Indian” uitgegeven. Ook op andere West-Indische eilanden ontstonden dagbladen omstreeks het midden der voorgaande eeuw. — Te Port-au-Prince verschijnt als officiéél blad der Republiek Haiti de „Moniteur haïtien”. — In Canada werd in 1765 de „Quebec Gazette”, en in 1773 de Montreal Gazette” gesticht. Thans behooren er de „Canadian Gazette” te Montreal, en de „Globe” te Torento tot de meest-gelezene dagbladen.

In Spaansch Amerika en Brazilië bevindt zich de journalistiek op den weg van vooruitgang. In Mexico verdienen alleen de „Gazeto de Mexico” en de „Gazeta de Veracruz” vermelding. Van de dagbladen der Amerikaansche landengte vinden wij de „Panama Star” en den „Panama Herald” genoemd, terwijl de „Gazeta de Nicaragua” het belangrijkste blad is van Midden-Amerika. — In Brazilië verschijnen dagbladen in alle steden van eenig belang, doch het brandpunt der dagbladpers is er Rio de Janeiro. Hier telt men omstreeks 25 staatkundige dagbladen, en de meest-gelezene daarvan zijn het „Journal do Commercio”,— de „Correio mercantil”, — het „Diario di Rio de Janeiro”, — en het „Diario official”, — voorts de weekbladen „Le Brésil”, en de „Semana illustrada”.