Czörnig (Karl), vrijheer von Czernhausen, een Oostenrijksch staatsman, werd geboren te Czernhausen in Bohemen den 5den Mei 1804, studeerde te Praag en te Weenen en trad in 1828 in Oostenrijksche staatsdienst. Reeds vroeg legde hij grooten ijver aan den dag in het beoefenen der statistiek en der geschiedenis, zooals blijkt uit zijne werken „Ueber den Freihandel von Venedig (1831)”, — „Geschichte der Lombardischen gemeindeverfassungen, (1843)”, — „Italienische Skizzen (1838)”.
In 1841 werd hij benoemd tot hofsecretaris en directeur der administratieve Statistiek te Weenen, waar hij zich verdienstelijk maakte door eene uitstekende organisatie van het bureau. Hij maakte er een aanvang met de uitgave der „Tafeln für Statistik der Oesterreichische Monarchie (1841 enz.)” en werd achtereenvolgens tot „Hofcommissionsrath” en tot „Hofrath” benoemd (1846). Voorts bevorderde hij de stoombootvaart op de Donau en deed in 1845 eene reis naar Constantinopel, Klein-Azië en Griekenland, om zich met de handelsaangelegenheden in den Levant bekend te maken.
In 1843 werd hij gekozen tot lid van het Parlement te Frankfort, en na zijn terugkeer bekleedde hij bij zijne betrekking aan het bureau voor statistiek die van chef eener afdeeling bij het handelsministérie. Hij stichtte het tijdschrift „Austria”, organiseerde in 1850— 1852 de zaken der zeevaart te Triest, riep eene commissie in het leven tot behoud van monumenten van bouwkunst, en was later chef der afdeeling spoorwegen in het ministerie van openbare werken, in welke betrekking hij een uitstekend spoorwegnet ontwierp en goedgekeurd zag.
Intusschen bleef hij bij voortduring werkzaam aan het bureau voor statistiek, woonde de statistieke congrèssen bij te Brussel (1853), Parijs (1856) en Londen (1860), en was in 1857 voorzitter van zoodanig congrès te Weenen. Op dat te Parijs stelde hij met goed gevolg de benoeming voor van centrale commissiën voor statistiek, en in 1863 werd hij president van zulk eene commissie te Weenen.
In 1852 is hij in den stand der rijksvrijheeren opgenomen en later tot geheimraad in werkelijke dienst benoemd. Tot zijne werken behooren nog: „Karte der österreichische Monarchie (4 bladen)” met eene Ethnographie (1855—1857, 3 dln), — „Oesterreichs Neugestaltung (1858)”, — „Statistisches Handbüchlein fur die österreichische Monarchie (1861, 4de uitgave)”, — „Das österreichische Budget fur 1862 u. s. w. (1862)”, enz.