Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Crusenstolpe

betekenis & definitie

Magnus Jacob Crusenstolpe, een vruchtbaar Zweedsch schrijver, werd geboren te Jönköping den 11den Mei 1795, koos de loopbaan der regtsgeleerdheid, nam in 1821 zitting als assessor in het hof-geregt te Stokholm, doch zag zich genoodzaakt, om in 1834 zijn ontslag te nemen. Na dien tijd leefde hij ambteloos in de hoofdstad van Zweden, wijdde zich uitsluitend aan letterkundige werkzaamheden, en overleed aldaar den 18den Januarij 1865.

Reeds in 1821 trad hij als schrijver op met 3 novellen, die algemeenen bijval vonden, en tot zijne latere geschriften op dat gebied behooren: „Bigtfadern (1822)”, — „Tvenne ägtenskap (1847)”, — en „Svarta gestalten pa Thorsborg (1850)”. Zijn eerste geschrift op staatkundig gebied bevatte de „Politiska asigter (1828)”, waarin hij den lof vermeldde van het Zweedsche tijdperk der vrijheid (1719—1772). In 1828 werd hij mede-redacteur van eene Rijksdags-courant in den geest der oppositie, en na het eindigen van den Rijksdag, stichtte hij het dagblad „Fäderneslandet (1830)”, hetwelk tegenover het democratische „Aftonbladet” de belangen der regéring voorstond, doch in 1833, toen deze niet langer onderstand verleende, gestaakt werd. Daarna gaf hij „Skildringar ur det inre af dagens historia (1834, 2 dln)”, een boek, waarin waarheid en verdichting vermengd waren en hetwelk veel gelezen werd. Vervolgens kocht hij de boekerij van Tessin met een aantal belangrijke handschriften, die hem stof leverden voor historische schetsen, zooals „1720, 1772 och 1809, (1836)”, —„Portefeuille (1837—1845)”, — en „Historisk tafla of Gustav IV, Adolph’s första lefnadsar (1837)”. Zeer getrokken was het tijdschrift „Ställningar och förhallanden”, hetwelk van 1838 tot 1864 verscheen, de vragen van den dag behandelde, en zich door een geestigen, satyrieken schrijftrant onderscheidde. Zijne uitvallen tegen de regéring bezorgden hem in 1838 eene vestingstraf van 3 jaar.

Gedurende het regtsgeding en bij zijne deportatie naar Wexholm ontstonden er volksbewegingen, wier beteugeling bloed kostte. Later schreef hij „Morianen (1840—1844, 6 dln)”, waarin hij feiten en verdichtselen op de zonderlingste wijze verhaspelt tot eene geschiedenis van Zweden onder de dynastie Holstein-Gottorp. In denzelfden trant schreef hij „Carl Johan och Svenskarne (1845, 1846, 3 dln)”, — „Huset Tessin under enväldet och frihetstiden (1847—1849, 5 dln)”, — en „Stamfaderns antecedentia (1842, 2 dln)”. Meer geschiedkundige waarde bezitten „Europa’s hof (1853,1854)”, waarvan hij een gedeelte in Pruissen en een ander gedeelte in Frankrijk bewerkte, en „Ett sekel ett ar af polska fragan (1863)”. Al zijne geschriften onderscheiden zich door een boeijenden, geestigen stijl. In zijne jongste geschriften ziet men een onverzoenlijken haat dóórschemeren tegen Karel XIV Johan en zijn gunsteling Brahe.

< >