Crinum L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Amaryllideën; het onderscheidt zich door eene veelbloemige bloemscheede, een regelmatig, 6-deelig bloemdek met eene buis, en achterwaarts gebogene, in de keel der buis vastgehechte meeldraden. Het omvat bolgewassen uit Oost-Indië, China, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika met prachtige, geurige bloemen, en telt omstreeks 60 soorten, van welke onderscheidene als sierplanten worden gekweekt.
De prachtigste soort is C. amabile Don., in Oost-Indië, vooral aan de kust van Coromandel, groeijend, met een rolronden bol ter lengte van ruim 3 Ned. palm, naar alle kanten uitgespreide, lijn-lancetvormige bladeren, die 1 Ned. el lang zijn, en een even langen steng met een rijk voorzien bloemscherm, terwijl de geurige bloemdekken uit een donkerroode buis en witte, van buiten roode of roodgestreepte lobben bestaan. Voorts heeft men C. asiaticum L. in Bengalen met rijke bloemschermen en witte, welriekende bloemdekken, — C. Broussoneti Herb. in Sièrra Leone en Guinéa, desgelijks met witte bloemen en rood-gestreepte lobben, — C. zeylanicum H., waarvan de bollen in China en Cochinchina als een krachtig diureticum worden gebruikt, — C. capense Herb. met licht-roode bloemschermen, — de sierlijke C. scabrum Sims. uit Brazilië en de Azorische eilanden met zeer welriekende bloemen, voorzien van eene gekromde, groenachtig-witte buis enz. Al die soorten vereischen eene warme kas en veel zorg.