Condé is de naam van een oud en beroemd geslacht, uit de stad Condé in Henegouwen afkomstig. De stamvader der vrijheeren van Condé was Gottfried, die omstreeks het jaar 1200 leefde en de helft der heerlijkheid bezat. Nadat het geslacht in 1391 uitgestorven was, verviel die helft achtereenvolgens aan de graven van Oettingen, van Roggendorf, van Lalaing en eindelijk aan het huis Croy. — De andere helft was in de dagen van Gottfried in het bezit der heeren van Avesnes, en door Maria van Avesnes, gravin van Blois, kwam zij aan Hugo van Châtillon, graaf van St. Paul. Hare achterkleindochter Johanna van Condé, huwde in 1335 met Jacques I van Bourbon en werd de stamvader van het geheele huis van Bourbon. Haar 2de zoon Lodewijk verkreeg Condé dat voor zijn achterkleinzoon Lodewijk van Bourbon tot een prinsdom verheven werd. Van de leden van dat geslacht vermelden wij:
Lodewijk I van Bourbon, prins van Condé. Hij werd geboren te Vendôme den 7den Mei 1530, ondernam in 1549 een veldtogt tegen Boulogne, hetwelk in het bezit was van Engeland, voorts tegen Metz, Toul en Verdun, en behoorde in 1552 onder de verdedigers van Metz. Hij betoonde zich voorts dapper in den strijd, onderscheidde zich bij de belegering van Ulpiano, bevond zich in den slag van St. Quentin, voorts bij de belegering van Calais en Thionville, en werd door Frans II belast met den taak, om den eed te hooren van den Koning van Spanje ter bekrachtiging van den vrede van Câteau-Cambresis. Later werd hij een van de hoofden van het Protestantismus en gedroeg zich bij het ontdekken der zamenzwering van Amboise zoo behendig, dat zelfs de hertog van Guise zich borg stelde voor de onschuld van Condé. Onderschepte brieven gaven echter nadere inlichtingen omtrent zijne plannen. Condé stelde zich vrijwillig ter beschikking van zijne vijanden, doch werd door eene commissie uit het Parlement ter dood veroordeeld. De dag der uitvoering van het vonnis was reeds bepaald, toen de dood van Frans II hem uit den kerker bevrijdde, waarna hij zelfs tot lid van den Staatsraad werd benoemd. Daar hij echter weigerde, de gevangenis te verlaten voordat men hem na een wettig onderzoek onschuldig had verklaard, geschiedde dit laatste door den Staatsraad, en deze uitspraak werd bekrachtigd door het Parlement. De verzoening, door den connétable van Montmorency tusschen Condé en den hertog van Chaise tot stand gebragt, was slechts eene comédie. Hierdoor echter werd hij gouverneur van Picardië, waarna hij door heldhaftig vertoon de hoofdstad zoo beangst maakte, dat zij gereed was om zich aan hem over te geven, toen de onverwachte komst van den hertog van Chaise al de stoute berekeningen van Condé verijdelde. Zijne benden gingen uit een, en hij zelf gehoorzaamde aan het bevel om de hoofdstad te verlaten, zonder zich meester te maken van den persoon des Konings. Nu begaf hij zich naar Orléans, dat door d'Andélot bij verrassing was ingenomen. De omstandigheden waren gunstig, want de Protestanten grepen overal naar de wapens en een groot gedeelte van Frankrijk was in opstand, terwijl het Hof gebrek had aan geld en aan soldaten, doch Condé liet ook nu het beslissend oogenblik voorbijgaan. Hij onderhandelde met de Koningin en met vreemde hoven en gaf hierdoor tijd aan de regering om zich te versterken. Hij wilde zelfs eene overeenkomst sluiten, indien het vijandig driemanschap van het hof verwijderd werd. Te laat gevoelde hij, dat hij het hoofd in een strik gestoken had, en alleen door meineed kon hij zich redden. Immers hij had zijn broeder onder eede beloofd, dat hij tot hem zou terugkeeren, indien de overeenkomst niet tot stand kwam. Niettemin, toen de pogingen tot een verdrag schipbreuk leden, haastte zich Condé, tegen het Koninklijk leger te velde te trekken, doch zonder gevolg, en zijn leger verliep, toen hij en zijne aanhangers door de regering met den naam van oproerlingen werden gebrandmerkt. Condé drong nu te sterker aan op de toezending van hulptroepen uit Engeland en Duitschland en belastte zich met de verdediging van Orléans en Bourges. Laatstgenoemde stad bezweek weldra bij verdrag, en Orléans werd voor een dergelijk lot gevrijwaard door de voordeelen, welke Montgomery in Normandië behaalde, en door de landing der Engelschen. Rouen werd door de Koninklijke troepen stormenderhand ingenomen, en Duras, die met 6000 man uit Guienne oprukte, leed eene nederlaag. Toch kon Condé zich weder te velde begeven, toen d'Andélot met 9000 man, meerendeels Duitsche troepen, in Orléans doordrong. In plaats van nu op te trekken naar Parijs, hield hij zich op met het veroveren van allerlei nietige steden, en toen hij eindelijk voor de hoofdstad verscheen, vond hij haar op eene ernstige verdediging voorbereid. De slag bij Dreux maakte hem afhankelijk van den hertog van Chaise, weshalve de onderhandelingen over den vrede een aanvang namen. Condé begon echter zijne eischen hooger te stellen, toen hij vernam, dat Coligny nog door eene aanzienlijke krijgsmagt was omringd. Nu trok de hertog de Guise in het midden van den winter ten strijde, maar viel door sluipmoord, en daar Condé zich schaamde, om aan de zijde van een sluipmoordenaar te strijden, werd eerst een wapenstilstand en vervolgens de vrede gesloten. Kort daarna vocht de Prins met grooten ijver bij de belegering van Havre tegen de Engelschen, en Catharina deed veel moeite, om hem aan hare belangen te verbinden, doch hij had weldra reden om zich over haar te beklagen, zoodat het oorlogsvuur op nieuw ontbrandde. Een plan, om zich op het slot Monceaux meester te maken van den persoon des Konings, leed schipbreuk op de trouw der Zwitsers, doch eenige dagen daarna omsingelde het leger der Hugenoten de hoofdstad. In December 1567 moest hij echter de blokkade opheffen en in Februarij daaraanvolgende belegerde hij Chartres. De vrede werd niettemin te Longjumeau gesloten en door het Koninklijk edict van 23 Maart 1568 bekrachtigd. Condé begaf zich naar zijn kasteel Noyers bij Tonnerre, doch van beide zijden werden klagten aangeheven over de slechte vervulling der gestelde voorwaarden, en toen het plan van het Hof, om de 3 aanvoerders der Hugenoten in hechtenis te nemen, schipbreuk leed, ontbrandde het vuur van den burgeroorlog op nieuw. Een jaar ging nagenoeg werkeloos voorbij, doch toen Condé in 1569 door het landschap Saintonge naar Périgord trok, om zich met het leger, door den Pfalzgraaf von Zweibrücken naar Frankrijk gebragt, te vereenigen, werd hij door den hertog van Anjou op den 13den Maart tot een gevecht gedwongen, aan het wijken gebragt, gevangen genomen en door den aanvoerder der Zwitsers Montesquion doodgeschoten.
Henri I, prins van Condé, hertog van Enghien, graaf van Anisy en Vallery, heer van la Ferté-sous-Jouarre. Deze, de oudste zoon van den voorgaande, werd geboren te la Ferté den 29sten December 1552, streed aan de zijde van den admiraal Coligny bij Montcontour en Arnay-le-Duc, en ontkwam aan de Parijsche Bloedbruiloft alleen doordien hij tot het Koninklijk huis behoorde en door zijn gedwongen terugkeer tot de R. Katholieke Kerk, evenals de Koning van Navarre en zijne broeders Conti en Soissons. In 1573 nam hij deel aan de belegering van La Rochelle en werd gouverneur van Picardië. Na het in hechtenis nemen van den Koning van Navarre en van den hertog van Alençon nam hij de vlugt naar Duitschland, verzamelde er troepen en verklaarde zich openlijk een voorstander van het Protestantismus. In Januarij 1576 trok hij met een aanzienlijk leger door Champagne naar Bourbonnais en vereenigde zich bij Vichy met den hertog van Alençon, die alzoo het opperbevel ontving over 35000 man. Het Hof verkeerde in de grootste verslagenheid; weldra werden er onderhandelingen geopend en in het Edict van Mei 1576 gewetensvrijheid en vrijheid van godsdienstoefening aan de Hervormden gewaarborgd. Doch reeds in Februarij des volgenden jaars ontstond de Ligue, welke aan de Protestanten de verworvene voordeelen weder ontrukte.
De oorlog ontbrandde op nieuw, doch Condé verloor de eene vesting na de andere, en hij moest weldra over eene nieuwe overeenkomst onderhandelingen aanknoopen, doch deze gaven geen uitslag. Condé veroverde nu de belangrijke vesting La Fère en zocht vruchteloos hulp in Duitschland, — voorts in Engeland en in de Nederlanden. Inmiddels had de Koning van Navarre zich met het Hof verzoend, en de Prins zag zich genoodzaakt, om alleen den strijd voort te zetten. Vruchteloos belegerde hij eenige steden, en begaf zich eindelijk over Guernsey naar Engeland en vanhier naar La Rochelle. In 1586 behaalde hij echter bij Saintes eene overwinning, alsmede in den slag van Coutras (1587), zonder zich die ten nutte te maken, en overleed te St. Jean d’Angely den 5den Maart 1588, vermoedelijk door vergif.
Henri II, prins van Condé, hertog van Enghien enz., een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den lsten September 1588 te St. Jean d’Angely. Een procès, zijne moeder aangedaan wegens gifmenging en echtbreuk, deed hem 8 jaar in ballingschap doorbrengen te Rochefort, doch na de vrijspraak gaf Henri IV last aan het Parlement, om Condé als eersten prins van den bloede en als vermoedelijken erfgenaam van den troon te begroeten. In 1609 huwde hij met Charlotte Marguérite de Montmorency, doch bemerkte weldra, dat de Koning dezen echt bevorderd had, om haar in zijne nabijheid te brengen. Nu vond hij voor haar, later ook voor zich zelven eene schuilplaats bij den aartshertog Albertus. De Koning verzocht om uitlevering der vlugtelingen, doch werd weldra vermoord, en nu hield Condé den 15den Mei 1610 zijn plegtigen intogt in Parijs, waarna hij het regentschap verkocht aan de Koningin-Moeder.
De toenemende invloed van Concini ergerde hem zoozeer, dat hij in Februarij 1614 het Hof verliet en in Julij 1615 naar de wapens greep. Hij veroverde Château-Thierry en Epernay, trok over de Loire en verkreeg het verdrag van Loudun (1616). In weerwil van de gunstbewijzen des Konings knoopte hij verbindtenissen aan met den oproerigen hertog van Longueville, werd den lsten September 1616 in het Louvre in hechtenis genomen en eerst naar de Bastille, later naar Vincennes gebragt. In October 1619 werd hij door Luynes in vrijheid gesteld en streed na dien tijd met ijver en voorspoed tegen de Hervormden. Het vonnis, over zijn zwager den ongelukkigen Montmorency geveld, verschafte hem voorts aanzienlijke goederen, en hij zag zich in 1635 benoemd tot gouverneur van Bourgondië en Lotharingen. In de 3 volgende jaren veroverde hij in Spanje en Frankrijk een groot aantal steden, kwam na den dood van Lodewijk XIII aan het hoofd van den Staatsraad, en overleed te Parijs den 26sten December 1646.
Lodewijk II van Bourbon, prins van Condé, doorgaans de groote Condé genaamd, een zoon van den voorgaande en een der grootste veldheeren van zijn tijd. Hij werd geboren te Parijs den 8sten September 1621 en voerde tot aan den dood zijns vaders den titel van hertog van Enghien. Op 19-jarigen leeftijd woonde hij de belegering bij van Arras, werd 2 jaar later opperbevelhebber van het Fransche leger in de Nederlanden en behaalde er grooten roem.
De Spanjaarden onder Francesco de Melos belegerden Rocroi, doch de Prins versloeg hen in weerwil van hunne overmagt, drong den 19den Mei 1643 door in Vlaanderen en Henegouwen en veroverde Thionville. In het volgende najaar trok hij naar den Elzas en verder naar Freiburg, waar hij Mercy noodzaakte tot eene achterwaartsche beweging. Den 3den Augustus 1645 behaalde hij bij Allersheim niet ver van Nördlingen eene belangrijke overwinning, en werd zelf daarbij gewond, zoodat hij het opperbevel aan Turenne moest overgeven. Reeds in 1646 streed hij weder tegen de Spanjaarden in de Nederlanden en eindigde dien veldtogt met de verovering van Duinkerken. De dood zijns vaders verhief hem vervolgens tot hoofd van zijn geslacht en tot den gewigtigsten man van Frankrijk na den hertog van Orléans. De nieuwe veldtogt van 1647 riep hem weder op het tooneel van den oorlog, doch de ijverzuchtige cardinaal Mazarin zond hem naar Catalonië, en zijn voorspoed ontzonk hem voor de eerste maal voor het vruchteloos belegerde Lerida. In 1648 streed hij weder roemrijk in de Nederlanden, veroverde Yperen, behaalde de overwinning bij Lens, en werd wegens de bedreigingen der Fronde (zie onder dit woord) naar Frankrijk teruggeroepen, alwaar hij als scheidsregter tusschen het volk en het Hof eerstgenoemde van eenige millioenen belastingen bevrijdde en eene verzoening tot stand bragt. Toen de strijd op nieuw ontbrandde, koos hij de zijde van het Hof, en toen dit laatste in het geheim Parijs verlaten had, omsingelde Condé de stad en bragt aan de volkspartij aanmerkelijke verliezen toe.
Onder zijne bescherming keerde het Hof in Augustus 1649 naar Parijs terug, doch hij wachtte vruchteloos op de hem toegezegde alleenheerschappij; zelfs werd hij met zijn broeder en zijn schoonbroeder , den hertog de Longueville, door de Fronde, opgestookt door Mazarin, in het Koninklijk slot te Parijs verraderlijk in hechtenis genomen en naar Vincennes gevoerd. Zijne zuster en haar gunsteling, de hertog de Rochefoucault, hadden echter de vlugt genomen, en laatstgenoemde versterkte Bordeaux, terwijl Turenne , die zich vóór den Prins verklaarde, een klein leger verzamelde, een verdrag met Spanje sloot, en met zijne soldaten, versterkt door 16000 Spanjaarden, in Champagne drong, terwijl het volk te Parijs bij het berigt der gevangenschap van Condé vreugdevuren ontstak. Turenne rukte zegevierend voorwaarts tot op een dagmarsch van Vincennes, doch leed, nadat de Prins reeds was weggebragt naar het kasteel Marcoussi en vervolgens naar Havre de Grâce, den 15den December 1650 eene nederlaag, die hem werd toegebragt door den maarschalk du PlessisPraslin, waarna ook Bordeaux voor de troepen der regéring bezweek. Het Parlement, de Fronde en de hertog van Orléans drongen echter aan op de bevrijding van den Prins, en terwijl Mazarin de wijk nam naar Keulen, bereidde de veranderde volksgunst te Parijs aan Condé eene schitterende ontvangst. Hij verbande terstond den cardinaal uit Frankrijk, maar verzuimde, aan de hem vijandige Koningin het regentschap te ontnemen en dit aan den hertog van Orléans op te dragen. De listige vrouw zocht hem verdacht te maken, en hierin slaagde zij zoo goed, dat Condé Parijs moest verlaten, indien hij niet in hechtenis wilde komen. De jeugdige Lodewijk XIV verklaarde hem wel is waar onschuldig, maar de Koningin behield haren invloed.
Condé begaf zich nu naar Bordeaux, maakte er zich meester van het inkomen der kroon, en trok tegen de Koninklijke troepen onder den graaf d'Harcourt te velde, doch moest voor de overmagt terugtrekken. Nu kwam Mazarin met een door hem geworven leger uit zijne ballingschap terug, en hierdoor verkreeg de Prins in den hertog van Orléans een getrouwen bondgenoot. De maarschalk van Hoquincourt werd in April 1652 door Condé geslagen, en het Hof, dat zich met Mazarin te Gien bevond, alleen door de dapperheid van Turenne gered. De Prins te Parijs met geestdrift ontvangen, verkwistte aldaar zijn tijd in onderhandelingen. Weldra werden zijne troepen door Turenne geslagen en bij Etampes ingesloten, maar door den hertog van Lotharingen ontzet en door den Prins zelven naar St. Cloud gebragt. Hier bedreigde hem de overmagt; hij wilde de wijk nemen naar Charenton, maar Turenne achterhaalde hem, en hij moest in de voorstad St. Antoine post vatten. Daar werd geweldig gestreden en de Prins, hoe dapper ook, was op het punt om voor de overmagt te bezwijken, toen de prinses van Montpensier, eene dochter van den hertog van Orléans, de kanonnen der Bastille op de Koninklijke troepen deed rigten, waarna deze terugtrokken. Ook de Parijzenaars wapenden zich, doch ook ditmaal was de volksgunst van korten duur; de invloed van Condé bepaalde zich tot het Parlement, dat den hertog van Orléans tot luitenant-generaal des Koningrijks en hem tot bevelvoerend generaal van het leger benoemde. Toen de Koninklijke troepen aanmerkelijke vorderingen maakten, wees Condé de hem aangebodene amnestie van de hand, begaf zich naar Spanje, veroverde met Spaansche hulp een aantal Fransche steden, maar werd door Turenne weder over de grenzen geworpen. Ook later streed hij niet voorspoedig tegen Turenne. De Spanjaarden leden bij Arras eene belangrijke nederlaag, en in 1653 sneuvelden bij Duinkerken 6000 Spanjaarden, terwijl Condé ter naauwernood aan de krijgsgevangenschap ontsnapte. Spanje verlangde nu naar den vrede en verwierf daarbij maar even, dat Condé in zijne voormalige waardigheden en goederen zou worden hersteld. Daarna werd hij gouverneur en ontving den lsten Januarij 1662, de orde van den Heiligen Geest. Niet hij, maar Turenne werd echter bij het uitbarsten van een nieuwen oorlog met Spanje (1667) bevelhebber van het leger in de Nederlanden. In het volgende jaar belastte men hem met de taak, om FrancheComté te veroveren, — 't geen hij in 14 dagen volbragt. Toen in 1672 Lodewijk XIV tegen Nederland te velde trok, stond Condé aan het hoofd van 30000 man, maakte zich meester van Wesel en werd gewond bij de overtogt over de Rijn. Na zijne herstelling zond men hem met 18000 man naar Metz, om er het land tegen een aanval der vijanden te beveiligen. In 1672 beijverde hij zich te vergeefs, om in Holland nieuwe veroveringen te maken, en beschermde Vlaanderen, en in 1674 leverde, hij in de Nederlanden 3 bloedige veldslagen, waarbij de overwinning onbeslist bleef. Ook in 1675 bleef hij er bevel voeren, doch na den dood van Turenne werd hij belast met het opperbevel van het leger in Duitschland. Hier dwong hij Montecuculi om het beleg van Hagenau op te breken, waarna hij Zabern ontzette. Podagra noodzaakte hem eindelijk, het oorlogstooneel te verlaten, en hij overleed te Fontainebleau den 21sten December 1686.
Henri Jules, prins van Condé, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Parijs den 29sten Julij 1643, voerde tot aan den dood zijns vaders den titel van hertog van Enghien, streed in de Nederlanden en redde het leven van zijn vader in den slag bij Senef. Hij woonde onderscheidene veldslagen en belegeringen bij, en overleed te Parijs den lsten April 1709.
Louis III, prins van Condé, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 11 den October 1668, onderscheidde zich door zijne krijgsbedrijven, vooral in den slag bij Steenkerke en bij Neerwinden, en overleed te Parijs den 4den Maart 1720.
Louis Henri, prins van Condé, oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 18den Augustus 1692, zag zich benoemd tot pair van Frankrijk, groot-hofmeester van het Koninklijk huis en gouverneur van Bourgondië, woonde onderscheidene veldtogten en belegeringen bij, werd na den dood van Lodewijk XIV voorzitter van het regentschap, in 1716 voorzitter van den krijgsraad, in 1718 luitenant-generaal, en verkreeg het opzigt op de opvoeding van den jongen Koning. Na het overlijden van den hertog van Orléans (1723) werd hij eerste minister, doch Fleury verdrong hem uit de gunst des Konings, waarna Condé naar Chantilly verbannen werd. In 1727 verkreeg hij vergunning om weder aan het Hof te verschijnen, spande er zamen tegen Meury, werd in 1730 nogmaals verbannen, doch kort daarna teruggeroepen, en overleed te Chantilly den 27sten Januarij 1740.
Louis Josèphe, prins van Condé, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 9den Augustus 1736, zag zich reeds op 4-jarigen leeftijd bekleed met de betrekking van gouverneur van Bourbon en streed met groote onderscheiding in den Zevenjarigen oorlog. In 1771, teekende hij eene ernstige memorie, tegen den Koning gerigt, waardoor hij zich wel verbanning, doch geenszins de ongenade van den Monarch op den hals haalde. Hij werd dan ook weldra teruggeroepen en leefde te Chantilly in een kring van geleerde mannen. Bij het uitbarsten der Revolutie nam hij de wijk naar Duitschland en voegde zich met eene kleine schaar bij Wurmser. Wèl moest hij voor Custine terugtrekken, doch in 1793 behield hij de overhand, en na den Vrede van Campo Formio ging hij in Russische, daarna in Engelsche dienst. In 1800 bevond hij zich bij het Oostenrijksche leger, doch na den Vrede van Luneville keerde hij naar Engeland terug, kwam met de Bourbons in Frankrijk, betrok het kasteel te Chantilly en overleed den 13den Mei 1818. Hij heeft een „Essai sur la vie du grand Condé (1806)” in het licht gegeven.
Louis Henri Josèphe, prins van Condé, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 13den April 1756, duelleerde in 1780 met den graaf van Artois, later koning Karel X, en werd om die reden naar Chantilly gebannen. In dat jaar scheidde hij van zijne gemalin Bathilde van Orléans, nam deel aan de belegering van Gibraltar en werd weldra maarschalk. Bij het uitbarsten der Revolutie begaf hij zich met zijn vader naar Duitschland en streed aldaar dapper in de gelederen der uitgewekenen. Van 1800 tot 1814 vertoefde hij in Engeland, keerde toen naar Frankrijk terug, verviel tot zwaarmoedigheid en werd den 29sten Augustus 1830 opgehangen gevonden in het kasteel St. Leu. Hij had den hertog van Aumale, vierden zoon van Lodewijk Philips, tot erfgenaam gesteld van zijne goederen, want met hem nam het geslacht Condé een einde. Hij was de vader van den rampspoedigen hertog van Enghien (zie onder dien naam). De geneesheeren verklaarden, dat hij zich door zelfmoord van het leven had beroofd, doch zijne bloedverwanten in de zijlijn trachtten aan te toonen, dat hun de erfenis ontfutseld en Condé vermoord was.