Concha (Manuël Gutièrrez de la), een Spaansch generaal, werd geboren den 25sten April 1808 te Cordoba del Tucuman in het voormalig onderkoningrijk van Buénos Ayres, begaf zich naar Spanje en werd aldaar opgenomen als cadet in de Spaansche garde. Nog vóór het uitbarsten van den burger-oorlog was hij luitenant bij de Koninklijke garde en nam deel aan den slag bij Durango. In het gevecht van Alsasua (1834) verjoeg hij aan het hoofd der bataljons van den regtervleugel de Carlisten van den berg Piédra Villera en werd daarbij gewond, en bij Zuniga zette hij den strijd voort, hoewel een paard onder hem gedood , en hij zelf aan de hand gewond was, waarna de verdediging van Salvatièrra hem het kruis van San Fernando bezorgde. In 1835 dekte hij den terugtogt van generaal Carréra, die door Zumalacarregui werd aangetast, en vele dappere wapenfeiten waren oorzaak, dat hij zich reeds in 1840 tot veldmaarschalk bevorderd zag.
Hij beveiligde in dat jaar koningin Christina op hare reis naar Barcelona en verwierf den roem eener zeldzame onverschrokkenheid in den slag van Olmedilla, waar hij van de groote overmagt der Carlisten 1500 man, waaronder zich 105 officieren bevonden, gevangen nam en hun door eene vervolging van 14 dagen een verlies berokkende van 5000 man en 800 paarden. Na het eindigen van den burger-oorlog nam hij op den 7den October van laatstgenoemd jaar deel aan het soldaten-oproer tegen het regentschap van Espartéro, en begaf zich vervolgens eenigen tijd naar Florence. In 1843 rigtte hij het aanbod zijner diensten tot de Junta van Valencia en werd door het Voorloopig Bewind benoemd tot generaal en chef van Andalusië. Hij klom voorts op (1847) tot kapitein-generaal van Oud-Castilië en bevelhebber van het leger aan de Portugésche grenzen, bragt het Portugésche geschil zonder bloed tot een gewenscht einde, en werd nu door Maria, koningin van Portugal, versierd met de orde van den Toren en het Zwaard en door de regéring van Spanje onder de Granden der eerste klasse met den titel van markies del Duero opgenomen. Op eene schrandere en verschoonende wijze wist hij vervolgens den opstand in Catalonië te dempen en ging in 1851 naar Madrid.
In den uitersten nood riep Isabella in September 1868 hem aan het hoofd van den ministerraad; doch daar zij niet wilde luisteren naar zijn raad, om zich zonder haar gunsteling Marfori aan het volk te vertoonen, legde Concha, die geen anderen uitweg zag, zijne betrekking neder, terwijl hij aan den commandant van Madrid een wenk gaf, om de revolutie niet in haren loop te stuiten. — Zijn jongere broeder José de la Concha, markies de la Sabana, diende eerst in Amerika, doch later in Spanje tegen de Carlisten. Hij was in 1843 kapitein-generaal der Baskische provincie, ging in 1849 in die betrekking naar Cuba, keerde in 1852 naar Spanje terug, voegde zich in het volgende jaar met zijn broeder bij de oppositie en moest de wijk nemen naar Frankrijk. Na de Julij-revolutie van 1854 ging hij weder naar Spanje, begaf zich nogmaals als kapiteingeneraal naar Cuba, en was na zijn terugkeer een uitstekend redenaar in den Senaat. In Julij 1862 vertrok hij als gezant naar Frankrijk, doch nam reeds hetzelfde jaar zijn ontslag, aanvaardde vervolgens in het kabinet Miraflores de portefeuille van Oorlog en werd in December 1864 voorzitter van den Senaat. Thans (1872) is hij weder stadhouder van Cuba (zie onder dezen naam).