Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Comitia

betekenis & definitie

Comitia waren in het oude Rome vergaderingen van burgers, waarin deze onder de leiding hunner overheidspersonen een als vraag voorgedragen voorstel (rogatio) bij stemming aannamen of verwierpen. Men had verschillende comitia naar gelang der volksklassen. In de comitia curiata verschenen alleen de patriciërs op het comitium, een plein tusschen het Forum en de Curia, den zetel van den Senaat, met goedkeuring van dezen, wanneer de voorteekens (auguria) niet ongunstig waren, in 30 curiae, elk van 10 geslachten. Tot de bevoegdheid van deze behoorde aanvankelijk het benoemen der hoogste staats-ambtenaren, de opdragt van het gezag aan de gekozenen, de installatie van de hoogste priesters, de beslissing over oorlog en vrede, de wetgeving, en de toepassing van het strafregt bij hoofdmisdaden.

Voorts moesten belangrijke acten door de comitia curiata worden goedgekeurd. Toen echter sedert den tijd van Servias Tullius ook het plebs (onadellijk volk) tot de Romeinsche burgerschap gerekend werd, kwamen de comitia curiata meer en meer op den achtergrond. Hun regt van bekrachtiging werd een bloote vorm, terwijl het zwaartepunt van het gezag verplaatst werd naar de comitia centuriata, waartoe alle onbesprokene burgers van 17 tot 60 jaar behoorden, patriciërs, ridders en plebéjers, die er hunne stem uitbragten volgens de klassen, waarin zij verdeeld waren (zie Census) en onder het voorzitterschap van den consul. Daar het houden van comitia centuriata en de geldendheid der daar genomene besluiten — met uitzondering der gedane keuzen — afhankelijk waren van den Senaat, en tevens de rijken meer centuria of stemmende ligchamen vormden dan de armen, behield de aristocratie bij voortduring een overwegenden invloed op den gang der staatkundige aangelegenheden. Vergaderingen der comitia centuriata werden door de overheid bij bevelschrift (edictum) afgekondigd, en de „rogationes” moesten althans 17 dagen voorhangen. Wanneer een augur op den dag der vergadering de voorteekenen ongunstig vond, werd de geheele zaak verschoven, — ’t geen ook geschiedde als na den aanvang der vergadering zich noodlottige verschijnselen openbaarden, zooals onweder of regen, — wanneer iemand der aanwezigen de vallende ziekte (morbus comitialis) kreeg, of als de volks-tribuun zijn „Veto (ik verbied)” deed hooren. Werden de comitia geregeld gehouden, dan volgde, na het beraadslagen over de voorstellen, het uitbrengen der stemmen (suffragia ferre), — eerst mondelijk, maar later op stemtafeltjes, die in eene kist werden gelegd. Onder het opzigt van bewakers (custodes) werden de stemmen door de stemopnemers (diribitores) geteld, en de uitkomst als volksbesluit (populiscitum) luid afgekondigd.

Langzamerhand werd aan die vergaderingen echter de strafregtelijke werkzaamheid onttrokken, daar men voor en na het onderzoek der zaken aan commissiën opdroeg, die als van zelf in regt banken veranderden. Het regt om over wetten alsmede over vrede en oorlog te beslissen deelden de comitia centuriata met de comitia tributa. Deze werden gevormd door de 35 buurtschappen (tribus) van het Romeinsche rijk. Een kunstmatig overwigt der aristocratie was daarin onmogelijk, omdat er de toevallige buren, rijken en armen, grooten en geringen, stembevoegd waren. Alzoo verkregen er de talrijke geringere klassen — het plebs — de overhand, en de daar genomene besluiten droegen den naam van plebiscita. Het voorzitterschap werd er gewoonlijk bekleed door een aedilis of door een volkstribuun; de medewerking van den Senaat of van wigchelaars werd daarbij niet vereischt.

Gewoonlijk kwam deze vergadering op het Forum bijeen, doch zij kon ook elders zamenkomen, mits niet meer dan 1000 schreden van daar. De wijze van behandeling der zaken en van stemming was eene dergelijke als in de comitia centuriata. In den beginne bemoeiden zich de comitia tributa alleen met gemeente-aangelegenheden, doch later hadden zij een door wetten bekrachtigden invloed op den geheelen Staat; sedert 442 vóór Chr., kozen zij de aediles plebis, later ook de aediles curules, de quaestoren en magistraatspersonen van minderen rang, — voorts, onder de leiding van den opperpriester (pontifex maximus), de priesters. Dat twee wetgevende ligchamen in denzelfden Staat naast elkander konden bestaan,is inderdaad zonderling, doch verklaart ook menig feit uit de Romeinsche geschiedenis. Ook na den ondergang der Republiek hielden de Keizers de comitia centuriata in stand, doch van een zelfstandigen volkswil kon geen sprake meer zijn. De vergadering vernam er de besluiten van den Senaat en van hare Keizerlijke gebieders, en het schijnt, dat men onder Trajanus de laatste sporen vindt der medewerking van de comitia centuriata tot de wetgeving.

< >