Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Civiale

betekenis & definitie

Civiale (Jean), een Fransch heelkundige, geboren te Thiezac in het departement Cantal in 1792 heeft zich beroemd gemaakt als uitvinder der lithotritie (zie onder dit woord) of der verbrijzeling van steenen in de blaas. Na vele proeven op lijken, om den steen in de pisblaas op mechanische wijze te verbrijzelen, gelukte die operatie hem het eerst in 1824 bij een levende. Het Fransche Instituut beloonde hem daarvoor in 1827 met een geschenk van 6000 francs en hij verwierf daarenboven den prix-Monthyon ten bedrage van 10000 francs.

Hij overleed te Parijs in Junij 1867. Zijne werken hebben meest alle betrekking op de door hem uitgevondene methode; daartoe behoren: „De la lithotritie (1827)”, — „ParalIèle des divers moyens de traiter les calculeux etc. (1836)”, — „Traité pratique sur les maladies des organes genito-urinaires (1837—1840, 3 dln)”, — „Resultats cliniques de la lithotritie pendant les années 1860—1864 (1865)”.

Civiele lijst Civiele lijst noemt men de som, die in constiutionéle, en ook in enkele niet constitutionéle staten jaarlijks uit de staatsinkomsten aan het hoofd van den Staat wordt toegekend, om de kosten der hofhouding te bestrijden. Zij is wel te onderscheiden van de bezittingen der Kroon en van het eigen vermogen van het Koninklijk geslacht. Het spreekt van zelf, dat er pas sprake kan zijn van zulk eene civiele lijst, wanneer in de practijk het beginsel is aangenomen, dat het privaat-vermogen van den Vorst en de schatkist van den Staat twee wel te onderscheiden zaken zijn. Het hoofd van den Staat geniet die som uit de inkomsten van het land nu niet zoo zeer als tractement; want hij is geen ambtenaar van den Staat, maar zijn hoofd, zelf een integrérend bestanddeel van het staatsbestuur (althans in de Staten, die niet den republikeinschen regeringsvorm hebben), — maar als eene noodzakelijke toelage, om de kosten van de hofhouding, met al wat daartoe behoort, te bestrijden. De eer en de waardigheid van den Staat zelf eischen, dat hij naarmate van zijne krachten voorzien moet in de uitgaven, die vereischt worden om zijn hoofd en het huis van den regérenden vorst op meer of min onbekrompene wijze te onderhouden.

De civiele lijst werd het eerst in Engeland ingesteld onder Karel II, om paal en perk te stellen aan de verkwistingen van dezen vorst. Andere natiën volgden langzamerhand dit voorbeeld. De historische verwarring tusschen ’t vermogen van den vorst en de schatkist bleek evenwel ook nog bij de vaststelling der oudste civiele lijsten te bestaan. Immers de sommen, aan den vorst toegestaan, moesten dikwijls niet alleen dienen tot bestrijding der kosten van zijne hofhouding en van zijn huis, maar ook moesten daaruit onderscheidene tractementen van eigenlijke staatsambtenaren betaald worden. Meer en meer kreeg de civiele lijst het haar toebehoorende karakter. De vaststelling van de hoegrootheid der civiele lijst heeft plaats op verschillende wijzen.

Of zij geschiedt éénmaal, erfelijk als ’t ware, voor alle tijden en geslachten,— óf zij wordt voor elke financiële periode, bijvoorbeeld bij elke begrooting, op nieuw geregeld, — óf de vaststelling er van gebeurt bij elke nieuwe troonsbeklimming. De Grondwet van 1848 van ons Land bepaalt, dat, behalve de inkomsten uit de Kroondomeinen, koning Willem II een jaarlijksch inkomen van één millioen gulden uit ’s Lands kas geniet. Bij elke nieuwe troonsbeklimming wordt het inkomen der kroon door de wet geregeld. Het jaarlijksch inkomen van koning Willem III bedraagt zes maal honderdduizend gulden. Bovendien worden, volgens de Grondwet, den Koning, tot zijn gebruik, zomer- en winterverblijven in gereedheid gebragt, voor wier onderhoud echter niet meer dan vijftig duizend gulden jaarlijks ten laste van het Land kunnen worden gebragt. De prins van Oranje geniet als zoodanig uit 's Lands kas een jaarlijksch inkomen van honderdduizend gulden van den tijd, dat hij den ouderdom van achttien jaren zal hebben vervuld ; welk inkomen op het dubbele wordt gebragt na het voltrekken van een huwelijk, waartoe de Staten-Generaal hunne toestemming hebben gegeven.

Aan de Koningin-weduwe wordt gedurende haren weduwlijken staat een jaarlijksch inkomen van één honderd vijftien duizend gulden uit ’s Lands kas toegezegd.

De civiele lijst in ons Land bedraagt op dit oogenblik zevenhonderd vijftig duizend gulden, of ruim 20 cent per hoofd van de bevolking.

In België is dat bedrag ongeveer 4½ millioen francs, of 42 cents per hoofd; in Pruissen ruim 4½, millioen thaler, ongeveer 30 cents per hoofd; in Frankrijk onder het Keizerrijk 25 millioen francs, aandeel per hoofd 31 cents (de bezoldiging van den President en het onderhoud van zijn huis bedragen thans 762400 francs); in Engeland ruim 406000 pond sterling, per hoofd ongeveer 15 cents.

Civiele partij Civiele partij. In het oude strafregt bij de minder ontwikkelde volken staat in het begrip „straf” dit element op den voorgrond, dat het nadeel, aan den individu, den beleedigde of zijne verwanten toegebragt, moet vergoed worden. Bij het waardéren van dat nadeel neemt men niet slechts de werkelijk geledene, de materiële, schade in aanmerking, maar ook de zoogenaamde „intellectuele schade”, bijvoorbeeld: vergoeding voor geleden pijn, voor schrik, angst, ontsiering, voor ’t bewustzijn dat men in zijn regt is gekrenkt enz. Het publiek-regterlijk element wordt in het geheel niet erkend; men bedenkt niet, dat door de misdaad ook de geheele organisatie der maatschappij, de Staat, geschokt, dat de maatschappij zelve beleedigd is geworden. Dit is te verklaren uit de zwakheid dier jeugdige organisatie. De enkele mensch zoekt zijn steun tot dusver in den familieband ter onderlinge bescherming, handhaving en verdediging der regten op persoon en goederen. Meer en meer treedt de Staat krachtig op, om die taak van de familie over te nemen. Hij vervolgt de misdadigers, spreekt de straf over hen uit, en zorgt, dat het veroordeelend vonnis ten uitvoer wordt gelegd.

Hij doet dit in de eerste plaats, omdat hij het regt, zonder ’t welk de Staat, de organisatie der maatschappij, onbestaanbaar is, moet handhaven. Hij eischt van den misdadiger vergoeding voor de schade, door zijne euveldaad aan het algemeen toegebragt. Het herstel van het stoffelijk, materieel nadeel, door het misdrijf aan den beleedigde berokkend, wordt aan den beleedigde zelven of aan de andere belanghebbenden overgelaten. De hier beschreven ontwikkeling gaat evenwel zeer langzaam: de eerste stap tot den tegenwoordigen toestand is, dat de Staat zich wel bemoeit met de vervolging der misdrijven, maar alleen, als zijne hulp door den beleedigde is ingeroepen. Er moet eene klagte zijn, anders geene vervolging van staatswege. De particulier treedt nu zelf op als klager tegen den overtreder der wet en eischt tegen hem eene straf, die door den regter zal moeten uitgesproken worden. Daarna verbiedt de Staat aan den particulier wel het doen van een eisch tot straf, maar onthoudt zich zonder klagt toch nog van het vervolgen tot straf.

Het openbaar ministerie, inmiddels door den Staat aangesteld, bemoeit zich in den beginne met geene strafvervolging zonder dat eene klagt is ingekomen. Tegenwoordig vervolgt het openbaar ministérie bij ons alle misdrijven, op enkele uitzonderingen na, ambtshalve, zoodra het, op welke wijze ook, van het plegen slechts kennis heeft gekregen (zie Openbaar ministérie). Het openbaar ministérie eischt straf: geene vergoeding voor de werkelijke schade, door den beleedigde in zijn vermogen geleden. Tot herstel daarvan heeft de beleedigde eene burgerlijke regtsvordering tot schadevergoeding, die geboren wordt uit elke onregtmatige daad, om het even of deze in de termen der strafwet valt, of niet. Wordt de pleger van het misdrijf nu tot straf veroordeeld, dan is daarmede reeds bewezen, dat hij eene onregtmatige daad beging, en tevens dat hij daaraan schuldig is (zie Straf). De beleedigde heeft nu slechts aan te toonen, dat hij ook werkelijk nadeel in zijn vermogen heeft ondervonden, om zich zijne actie tot schadevergoeding toegewezen te zien.

Die actie is eene burgerlijke, die voor den burgerlijken regter ingesteld moet worden.

Tot bekorting van het proces is nu echter toegelaten, dat de eisch tot schadevergoeding mag ingesteld worden voor den strafregter, die op vordering van het o. m. over het strafbare van het feit zal oordeelen.

De strafregter doet dan bij zijn vonnis tevens uitspraak over de burgerlijke vordering.

Bij ons is dit toegelaten, zoo de vordering in correctionéle zaken niet boven de 150, in policie-zaken niet boven de 50 gulden gaat.

De particulier, die vroeger den eisch tot straf deed, en thans zich slechts in het strafgeding mag voegen, ten einde zijne burgerlijke regtvordering tegelijkertijd behandeld te krijgen, wordt in regten genoemd: civiele partij.

Civiel procés Civiel procés, zie Procés.

< >