Circars noemt men in Hindostan in het algemeen zulke landschappen, welke niet door een nabob, maar door onder-stadhouders worden bestuurd. Eenige circars te zamen vormen eene provincie. De Northern Circars behoren tot het Britsch-Indische presidentschap Madras; zij vormen een kustgewest, dat 100 geogr. mijl lang en 22 geogr. mijl breed is en de 5 Britsche districten Gantoer, Masulipatam, Radsjamandry, Vizagapatam en Gandsjam bevat. De kust heet er in het zuiden die van Golconda en meer noordwaarts die van Orissa.
De eerste is zeer vlak, de laatste rotsachtig en steil. In het zuiden begint op 10 geogr. mijl van de kust de bergstreek, die zich ter hoogte van 550 Ned. el verheft en uit gneis, syéniet, graniet, kalk enz. bestaat. De bodem bevat er veel ijzererts, en in de dsjongels of digt begroeide kustvlakten huisvesten er groote tijgers, hyaena’s, wolven, sjakals, wilde zwijnen enz. De grond, door de Krisjna en de Godavery besproeid, is er ongemeen vruchtbaar. De voornaamste artikelen van uitvoer zijn er katoen en Arabische gom.
De inwoners, ten getale van omstreeks 3 millioen, zijn meerendeels Hindoe’s, en in de steden wonen er ook Mohammedanen en eenige Christenen. De inboorlingen behoren er tot 2 stammen, de Telinga en de Oeria (Orissa), die te voren door de Godavery waren gescheiden, maar zich later vermengd hebben. — De Mohammedanen verschenen er in de 15de eeuw, en in 1571 was het land onderworpen aan den Sjach van Golconda. In 1G87 veroverde Aureng Zeb dit gewest, in 1752 kwam het in de magt der Franschen, en in 1794 eindelijk in die van Groot-Brittanje. De hoofdstad is thans Masulipatam.