Cinq-Mars (Henri Coiffier de Ruzé, markies de), de rampspoedige gunsteling van Lodewijk XIII en de tweede zoon van den maarschalk Antoine Coiffier, markies d'Effiat, werd geboren in 1620 en zag reeds als knaap zich door den cardinaal de Richelieu benoemd tot kapitein van eene compagnie der Koninklijke Iijfwacht en tot bestuurder van ’s Konings garde-robe. Weldra genoot hij de gunst van zijn Vorst, werd op 19-jarigen ouderdom opperstalmeester en klom ten top van voorspoed, weshalve de cardinaal voor zijn invloed begon te vreezen. Toen nu Cinq-Mars buiten voorweten van zijn eersten begunstiger van den Koning de belofte ontvangen had van het bevelhebberschap over de troepen, die het Fransche leger vóór Arras van voorraad zouden voorzien, verklaarde Richelieu zich daartegen en zorgde, dat hij zich met het commando over de vrijwilligers, de gendarmes en de ligte ruiterij der lijfwacht moest vergenoegen. CinqMars had weldra een tegenzin in het bepieders- en verklikkers-bedrijf, dat hij ten behoeve van den cardinaal moest waarnemen, zocht eene partij te vormen, om den gehaten Richelieu ten val te brengen, en poogde, toen hem dat niet gelukte, den Koning tegen den cardinaal op te zetten door hem opmerkzaam te maken op diens gebreken en eigenzinnigheden, waardoor Frankrijk uitgeput en het Koninklijk gezag ondermijnd werd; ja, hij ging zoover, dat hij den Koning onbewimpeld voorsloeg, om Richelieu uit den weg te ruimen.
Toen nu koning Lodewijk zijn gunsteling met koelheid behandelde, gaf deze gehoor aan de inblazingen van zijn vriend Fontrailles, om den minister door sluipmoord te dooden Hij verbond zich tot dat einde met Gaston van Orléans, den broeder des Konings, en op verlangen van dezen ook met den hertog van Bouillon. Tevens wilde men met Spanje in onderhandeling treden, ten einde bij mislukking der onderneming vandaar gewapenderhand een inval te kunnen doen in Frankrijk. Bouillon moest inmiddels zich begeven naar zijn opper-commando in Italië, waartegen Cinq-Mars, die zulks voor een valstrik van den cardinaal hield, hem waarschuwde. Inmiddels werd Fontrailles met het ontwerp eener overeenkomst naar Madrid gezonden, om er met de Kroon te onderhandelen, en Cinq-Mars vergezelde den Koning op eene reis naar Catalonië. Hij hield zich in die dagen bezig met een drietal plannen, vooreerst om den Koning met alle middelen van list en overreding te bewegen tot het besluit, om den cardinaal te ontslaan, — vervolgens om dezen door sluipmoord uit den weg te ruimen,— en eindelijk om door bemiddeling van Gaston een gewapenden inval in Frankrijk te veroorzaken en hierdoor Richelieu te doen vallen. De Koning scheen inderdaad nu en dan gehoor te geven aan de wenschen van Cinq-Mars, doch in een volgend oogenblik was Richelieu hem weder onontbeerlijk. Te Lyon wist CinqMars onder anderen de Tréville, overste der musketiers, tot het tweede plan over te halen, en deze was bereid om het te volbrengen, mits op uitdrukkelijk bevel des Konings, en dit was in behoorlijken vorm niet te verkrijgen. Ook de officieren van 2 regimenten, door hem in Auvergne geworven, deed hij overkomen, en de dood van den cardinaal werd vastgesteld.
Men wachtte alleen op de komst van Gaston en Bouillon, die echter opzettelijk wegbleven. Tegelijkertijd had Fontrailles te Madrid het 3de plan behartigd en de overeenkomst geteekend, waarbij als hoofddoel gesteld werd het sluiten van een billijken vrede tusschen Frankrijk en Spanje; er zou voorts niets geschieden ten nadeele der regérende huizen, maar Spanje slechts 12000 man voetvolk, 5000 ruiters en eene aanzienlijke som voor het werven van troepen gereed houden, benevens zwaar geschut en mondbehoeften, terwijl het leger wel voor zich zelf zou zorgen zoodra het de Fransche grenzen overschreden had. Alle vestingen, die men in Frankrijk veroverde, zouden aan de partij van den hertog van Orléans worden afgestaan, waarna deze maandelijks ongeveer 20000 gulden en het opperbevel over de troepen zou ontvangen en ’s Keizers bevelen vernemen door bemiddeling van den aarsthertog Leopold van Oostenrijk, die tot gouverneur der Nederlanden zou worden benoemd. Voorts werden zoowel aan Cinq-Mars als aan Bouillon door een Keizerlijk patent de rang van generaal en eene jaarwedde van 80000 ducaten toegekend. Om de hechte stad (Sédan) van het noodige te voorzien, werden aan hare bezitters 300000 livres en verdere bijstand beloofd. Zonder wederzijdsche toestemming zou noch Spanje, noch de hertog van Orléans vrede sluiten, terwijl laatstgenoemde en al zijne aanhangers zich vijanden zouden verklaren van de Zweden en van alle vijanden des Keizers en des Konings van Spanje. Men weet niet met zekerheid, of Lodewijk XIII bekend was met deze overeenkomst; wèl heeft hij het later geloochend, doch zelfs Richelieu was van meening, dat hij er stilzwijgend zijne goedkeuring aan gegeven had.
De Koning, Cinq-Mars en Richelieu vertrokken naar de armée aan de grenzen van Spanje. Perpignan werd belegerd, en de beide eerstgenoemden bezochten het leger, terwijl de cardinaal ziek te Narbonne moest achterblijven. De afwezigheid van dezen verhoogde het aanzien van den gunsteling; tevens poogde Cinq-Mars door omkooping de krijgsmagt aan zijne zijde te brengen, doch werd verraden door den lateren maarschalk von Schomberg. Reeds wankelde het gezag van Richelieu, maar toen de Franschen bij Hennecourt de nederlaag leden, gevoelde de Koning weder behoefte aan den steun van dien staatsman. De ongesteldheid van dezen nam inmiddels toe, en hij begaf zich naar Tarascon. Cinq-Mars vermoedde nu wel, dat hjj verraden was, maar bleef niettemin te Narbonne, totdat hij den 14den Junij 1642 met den hertog van Bouillon en eenige anderen, onder welke de Thou, bestuurder der Koninklijke boekerij en zoon van den geschiedschrijver, zich bevond, in hechtenis genomen werd. Weldra was hij zóó moedeloos, dat hij in de gevangenis eene bekentenis aflegde aan de bezoldigde handlangers van den cardinaal. De Thou was voorzigtiger, doch Gaston gaf uit eigen beweging een afschrift over van het tractaat met Spanje.
Cinq-Mars ontkende aanvankelijk alles, wat hem met gevaar bedreigde, maar de getuigenissen van Orléans en Bouillon bewezen , dat hij zich met den vijand des vaderlands verbonden had en alzoo des doods schuldig was. Daar men niet kon aantoonen, dat de Thou iets geweten had van de overeenkomst met Spanje, wist Richelieu op eene listige wijze Cinq-Mars, door hem bij volledige bekentenis het uitzigt op genade te geven, te vernederen tot een verrader van zijn vriend. Dientengevolge eischte de procureur-generaal, dat Cinq-Mars en de Thou, schuldig bevonden aan de misdaad van gekwetste majesteit, van alle ambten, bedieningen en waardigheden vervallen verklaard, van hunne bezittingen beroofd en ter dood veroordeeld zouden worden. Ten opzigte van de Thou, die enkel met het tractaat was bekend geweest, stemden van de 13 regters 11 voor de doodstraf en 2 voor de galeijen, en van deze twee voegde zich vervolgens nog één bij de meerderheid. Op denzelfden dag, toen het vonnis geveld was, werd het voltrokken, namelijk op den 12den September 1642. De beide jonge mannen stierven met moed.
De hertog van Bouillon verzoende zich met den cardinaal, en boette zijne schuld door zijne vesting Sédan af te staan. De karakterlooze Koning sprong niet eens voor zijn gunsteling in de bres, maar verheugde er zich in, dat de cardinaal hemzelven wel vergiffenis wilde schenken. Cinq-Mars viel op 22-jarigen leeftijd als het slagtoffer van eene intrigue, die, ware zij gelukt, ongetwijfeld den magtigen Richelieu het schavot had doen beklimmen. Het was een strijd om het voorregt van den zwakken Koning te beheerschen, en van beide zijden werden geene middelen gespaard, om het te behouden of te overweldigen. Die gebeurtenissen hebben stof geleverd voor den keurigen roman van Alfred de Vigny „Cinq-Mars ou une conjuration sous Louis XIII”.