Cicuta L. of waterscheerling is de naam van een plantengeslacht uit de familie der schermbloemigen (Umbelliferae); het onderscheidt zich door een 5-tandigen kelkrand, omgekeerd hartvormige bloembladen met binnenwaarts gebogene lobben, een gekroonden stamper en de bijkans ronde, aan de zijde zamengedrukte, met ribben en striemen bedekte vrucht. Het omvat overblijvende waterplanten met een hollen stengel, drievoudig gevinde bladeren en witte bloemen; zij zijn alle slaapwekkend en zeer vergiftig.
De meest algemeene soort is C. virosa L., de groote of vergiftige waterscheerling, ook dolle kervel geheeten, met een dikken, geleden, witten, van binnen hollen, van dwarswanden voorzienen wortelstok, een opgerigten, ronden, hollen, eenigzins gestreepten, groenen of gelen stengel ter hoogte van ½ tot 1½ Ned. el, groote, onbehaarde, twee-of drievoudig-gevinde, donkergroene, doffe bladeren met lange, lancetvormige, scherpgezaagde, langs den bladsteel afloopende blaadjes, van welke het bovenste 3-lobbig is, met vliezige bladscheeden en halfbolvormige bloemschermen, zonder of met een uit weinig bladeren bestaand omwindsel en veelbladige omwindseltjes, met bloemen met een zeer kleinen, 5-tandigen kelk met sterk ontwikkelde kelkslippen en witte, ronde, inwaarts gebogene bloembladen, die korter zijn dan de haarvormige, witte meeldraden, met eene eivormige of halfronde, geribde vrucht, met den gekromden stamper gekroond.
Deze plant groeit aan de oevers van rivieren, in moerassen en slooten in Europa en het noorden van Afrika, en is ook in geheel ons Vaderland te vinden. Eene dergelijke plant, die over het geheel veel kleiner is en den naam van C. angustifolia Kit. ontvangen heeft, is niets anders dan eene verscheidenheid der voorgaande. De waterscheerling is eene van onze gevaarlijkste gifplanten. Haar reuk is reeds bedwelmend, — haar smaak komt overeen met die van pieterselie, maar wordt vervolgens brandend. De wortelstok, sterk op selderij-wortel gelijkend, is het meest-giftige gedeelte. Als men hem doorsnijdt, vloeit er een wit vocht uit, dat in de lucht geel en daarna rood wordt en walgingwekkend riekt.
Het nuttigen van den verschen wortelstok veroorzaakt benaauwdheid, maagontsteking, ijlhoofdigheid en eindelijk een vreeselijken dood. Het lijk zwelt op, krijgt blaauwe vlekken, en maag en ingewanden leveren bewijzen van ontsteking. Het vergif schijnt op dergelijke wijze te werken als rattekruid (arsénicum), en wie het bij ongeluk gebruikt, is doorgaans reddeloos verloren. Het kruid (Herba Cicutae virosae) werd even als dat van de gevlekte scheerling (Conium maculatum) in de geneeskunde gebruikt.