Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Centrum

betekenis & definitie

Centrum of middelpunt wordt in de wis- en natuurkunde in eigenlijken, doch elders ook in overdragtelijken zin gebruikt. In de geometrie is het centrum een punt, dat alle regte lijnen midden doordeelt, welke, door dat punt gelegd, twee punten van den omtrek of van de oppervlakte verbinden; — eigenlijk is het een punt, dat van alle punten van den omtrek of van de oppervlakte even ver verwijderd is. Volgens laatstgenoemde bepaling vindt men alleen bij cirkels en bollen een middelpunt, — volgens eerstgemelde ook bij andere figuren en ligchamen.

— Het centrum van zwaarte of het zwaartepunt is in de natuurkunde het punt, hetwelk men ondersteunt, om het ligchaam onbewegelijk te doen blijven, en rondom het centrum van beweging wentelt een ligchaam of een stelsel van ligchamen, terwijl het centrum van botsing het punt is, waar een ligchaam een ander ligchaam moet treffen om hierop met volle kracht te werken. — In de krijgswetenschap is het centrum de troepenverzameling, die zich gedurende een slag tusschen de beide vleugels bevindt. In den regel is zulk een centrum het sterkst, en het overhoop werpen daarvan levert meestal eene beslissende zegepraal. Voorheen, toen men minder goed gebruik wist te maken van de reserve, was het gemakkelijker, het centrum aan het wijken te brengen dan thans, en een krachtige aanval op het vijandelijk centrum was eene geliefkoosde taktiek van Napoleon I, welke hem vooral bij Austerlitz uitstekend gelukte.

— Op het gebied der staatkunde geeft men den naam van centrum aan eene groep van parlementsleden, die, zonder juist in het midden der vergaderzaal zitting te hebben, zich in het midden bevinden tusschen de uiterste (radicale en gestreng-conservatieve) partijen. Het ontbreekt in het Engelsche Parlement, waar men slechts Whigs en Tories onderscheidt; daarentegen vindt men het in Duitschland en Frankrijk. Het heeft dáár alleen regt van bestaan, waar het zich tegenover twee uitersten stelt, die beide gevaarlijk zijn voor de maatschappij.

Dikwijls echter wordt het gevormd door politieke weerhanen, door menschen, die onder de leus van gematigdheid gebrek aan moed verbergen, om bepaalde beginselen te verdedigen , en door intriguanten, die liefst met alle partijen heulen, ten einde eigen oogmerken te bereiken. Dikwijls is het centrum nog weder in afdeelingen gesplitst. Men had bijvoorbeeld in de Fransche Kamer van Afgevaardigden ten tijde van Lodewijk Philips een regter-centrum met Guizot en een linkermet Thiers aan het hoofd. In de Duitsche Parlementsvergadering te Frankfort (1848) noemde men het linker-centrum met Zell, Cotta, Mittermaier, Kierulf enz. „het Wurtembergsche Hof”, — en het regter-centrum met Biedermann, Rieszer, W. Beseler, R. von Mohl enz. „het Augsburger Hof”, waartoe ook „de Landsberg” met von Buttel, W. Jordan, Löw enz. behoorden. — In Nederland heeft men in de Tweede Kamer wèl vele nuances van liberalen en conservatieven, maar geen eigenlijk centrum.