Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Celtes

betekenis & definitie

Konrad Celtes, de gelauwerde Keizerlijke dichter van Duitschland, geboren den 1sten Februarij 1450 te Wipfeld bij Schweinfurt, heette eigenlijk Pickel of Meiszel en noemde zich later ook Protucius of bevorderaar der letterkunde. Gedwongen aan het wijngaardeniersbedrijf van zijn vader deel te nemen, ontvlood hjj naar Keulen en liet er zich op de lijst der studenten opschrijven. Later bezocht hij Leipzig, Erfurt, Schlettstadt en Heidelberg, waar hij het vriendschappelijk verkeer genoot van Agricola.

Na den dood van dezen (1485) begaf hij zich weder naar Erfurt, werd magister en hield te Leipzig voorlezingen over oude talen en dichtkunst. Hier schreef hij zijne „Ars versificandi et carminum”, een geschrift, hetwelk zóó algemeen bewonderd werd, dat keizer Frederik III hem den 18den April 1487 den lauwerkrans op den schedel drukte. Daar de naijver zijner ambtgenooten hem niet vergunde, te Leipzig te blijven, volbragt hij in 1497 eene reis door Zwitserland, Italië, Bohemen en Silézië, gaf te Krakau gedurende 2 jaar onderwijs in de oude letterkunde en de dichtkunst en legde zich toe op de stemkunde. Vandaar begaf hij zich naar Hongarije, Polen, Pruissen en de Oostzee-gewesten, maar moest er weldra voor zijne tegenstanders de wijk nemen, zoodat hij zich naar Ingolstadt spoedde, waar hij in 1492 leeraar werd in de welsprekendheid en de dichtkunst.

In het volgende jaar echter vinden wij hem te Regensburg en te Mainz, waar hij het Rijnlandsch Genootschap van geleerden stichtte, daarna als hoogleeraar weder te Ingolstadt, toen als onderwijzer der kinderen van keurvorst Philip in Heidelberg en eindelijk als hoogleeraar te Weenen, waar hij het Geleerd Genootschap van de Donau grondvestte. In 1498 volbragt hij weder eene groote reis naar de bronnen van de Rijn en zelfs naar Lijfland en Lapland, en bewoog hij bij zijn terugkeer te Weenen keizer Maximiliaan, om een „Collegium poëticum” te stichten. Daarna beijverde hij zich om den rijken schat van kennis, door hem op zijne reizen vergaderd, op te teekenen en te rangschikken, doch de dood nam hem weg, vóór het volbrengen van dezen arbeid, in Februarij 1508.

Celtes heeft onderscheidene nieuwe takken van wetenschap aan de Duitsche académiën ingevoerd, de taal gezuiverd en als dichter groote verdiensten verworven, vooral door zijne oden. Als beoefenaar der geschiedenis heeft hij belangrijke schatten aan het licht gebragt zooals de „Tabula Peutingeriana” enz.

Van zijne geschriften noemen wij: „De origine, situ, moribus et institutis Norimbergae libellus”, — „Carminum libri IV (1502)”, en „Ligurini de gestis imp. caes. Frederici I Augusti libri X carmine heroico conscripti (1507)". Belangrijk is alzoo de plaats, welke Celtes in de geschiedenis der Duitsche letterkunde inneemt.

< >