Celsius is de geslachtsnaam van een aantal Zweedsche geleerden. Hiertoe behooren:
Magnus Nicolaas Celsius, een natuur- en sterrekundige. Hij werd geboren den 17den Januarij 1621 te Alfta-Socken in Helsingland, ontving eene benoeming tot hoogleeraar in de wis- en sterrekunde te Upsala, verwierf grooten roem door de ontdekking der Helsing-runen, en overleed den 5den Mei 1679.
Olof of Olaus Celsius, een zoon van den voorgaande. Hij was een natuurkenner en godgeleerde, aanschouwde het levenslicht te Upsala in 1670 en overleed aldaar als hoogleeraar in de theologie en domproost in 1756. Met aartsbisschop Benzelius en Rudbeck stichtte hij er de Académie van wetenschappen en werd door de ondersteuning, die hij aan Linnaeus bezorgde, de grondlegger der natuurlijke historie in Zweden. Behalve het „Hiérobotanicon (Upsala 1745—1747, Amsterdam 1748)” schreef hij onderscheidene belangrijke verhandelingen.
Anders Celsius, een neef van den voorgaande en een beroemd sterrekundige. Geboren te Upsala den 27sten November 1701, werd hij in 1740 hoogleeraar in de sterrekunde, bezocht in 1732 op last der regéring de voornaamste observatoria in ons werelddeel en vertoefde eenigen tijd te Parijs, om er met andere sterrekundigen te raadplegen over eene bepaling van de gedaante der aarde. Zijn gevoelen, dat dit vraagstuk door eene graadmeting nabij de polen moest opgelost worden, gaf aanleiding, dat de Fransche regéring hem naar het Noorden zond. In den zomer van 1736 werd door hem en eenige Fransche sterrekundigen de graadmeting tusschen Tornea en het dorp Pello in West-Bothnië volbragt, en Lodewijk XV schonk hem tot belooning een jaargeld van 1000 livres benevens het quadrant, hetwelk hij bij Tornea had gebruikt. Nu stichtte Celsius op eigen kosten te Upsala eene sterrewacht, alwaar hij belangrijke waarnemingen deed, en in 1740 werd er een observatorium gebouwd door de regéring. Groote verdiensten had Celsius wegens zijne ijverige bevordering der sterre-, tijdreken-, aardrijks- en zeevaartkunde, en hij overleed den 25sten April 1744. Behalve eene „Disquisitio de observationibus pro figura telluris determinanda in Gallia habitis (1738)’’, schreef hij onderscheidene verhandelingen: ééne van deze verdient bijzonder de aandacht, omdat hij daarin den thans algemeen gebruikelijken en naar hem genoemde honderddeeligen thermometer beschrijft (zie onder Thermometer).
Olof van Celsius, een zoon van bovenvermelden Olof en tevens beroemd als Zweedsch geschiedschrijver en dichter. Hij werd geboren te Upsala in 1716, zag zich aldaar benoemd tot vice-bibliothecaris, in 1747 tot hoogleeraar in de geschiedenis, werd daarna opgenomen in den adelstand, bisschop te Lund, lid der Zweedsche Académie van Wetenschappen, en overleed in 1794. Zijn „Geschiedenis van Gustaaf de Groote (bij herhaling uitgegeven)” wordt zeer geroemd, alsmede zijn „Konung Ericks XIV historia, sammenskrewen efter gamla Handlingar (1774)” Zijn voortreffelijk boek „Svea-rikes Kyrko-historia (1767)” bleef wegens zijn overlijden onvoltooid, — voorts schreef hij „Upsalensis historia”, vele artikels in tijdschriften enz. Ook heeft hij Zweedsche en Latijnsche gedichten nagelaten, waarbij zich vertalingen bevinden van de Psalmen, alsmede van gedichten van Homerus en Virgilius. Als lid van den Rijksdag behoorde hij tot de steunpilaren der koningsgezinde partij.