Carboolzuur, of phenol ook wel phenylzuur, phenylalkohol en monoxybenzol genaamd. Carboolzuur is eene stof, die door Bunge in 1834 ontdekt en door Laurent en anderen onderzocht werd, bevindt zich als bestanddeel van den steenkolenteer vooral onder de deelen der teer-olie, die bij 120—200° C. overgaan, en ontstaat voorts bij de drooge destillatie van onderscheidene bewerktuigde verbindingen.
Ook is het in kleine hoeveelheid aanwezig in het bevergeil en geeft hieraan een eigenaardigen geur, alsmede in de urine van runderen, paarden en menschen.
Het komt in den handel voor als eene kristallijnen massa, die in de lucht en in het licht eenigzins rood wordt, kristalliseert in lange, kleurloozenaalden, smelt bij 35° C., kookt bij 188° C., en is een mengsel van 3 homologe stoffen, phenol, krezol en phlorol, en heeft een doordringenden reuk en een brandenden, bijtenden smaak. Zuivere phenol is zwaarder dan water en in alkohol, aether en azijnzuur oplosbaar. Het kleurt mot zoutzuur bevochtigd dennenhout blaauw en wordt door jjzeroxyde-zouten korten tijd paars. Voor planten en dieren is het een hevig vergif, maar het werkt tevens bederfwerend op vleesch en andere dierlijke stoffen, daar het de kiemen van het bederf schijnt te dooden. Om die reden is het mengsel van phenol en zijne homologen een uitmuntend
antiseptieum bij het balsemen en in de lijm- fabrieken, — voorts komt het uitstekend te pas tot ontsmetting van slagvelden, besmette woningen en stallen, hospitalen en schepen. Ook dient het om hout duurzaam te maken, alsmede tot bereiding van gele, bruine en roode verfstoffen.
In den jongsten tijd heeft men het in zeer kleine giften met goed gevolg aangewend tegen tusschenpoozende koortsen en andere aan malaria-invloed toegeschrevene ziekten. Uitwendig heeft het in de heelkunst reeds ruime aanwending gevonden.
Het uit steenkolenteer gewonnen kreosot is veelal niets anders dan waterhoudend carboolzuur.