Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Caraccas

betekenis & definitie

Caraccas, eene provincie der Zuid-Amerikaansche republiek Venezuéla, grenst ten noorden aan de Antillische Zee, ten oosten aan de provincie Barcelona, ten zuiden aan Guarico en ten westen aan Carabobo en Aragua.

Zij bezat in 1854 op 284 geogr. mijlen ruim 170000 inwoners. — Te voren vormde zij met Aragua en Guarico één gewest, dat op 1598 geogr. mijlen ¼ millioen inwoners telde , en behoorde sedert 1526 aan de familie Welser uit Augsburg. Zij werd echter in 1546 door de Spanjaarden in bezit genomen en bleef tot in 1810 een Spaansch gewest. Toen werd zij het tooneel van den opstand onder Miranda, vervolgens van dien onder Bolivar, en in 1821 een bestanddeel van de republiek Columbia, waarmede zij den 17den November 1831 den staat Venezuéla vormde.

Het land is er verdeeld in eene bergstreek en in vlakten. De eerste omvat het rotsachtige kustgewest met uitmuntende havens en vruchtbare dalen, terwijl tot de laatste uitgebreide lage landen, hooge savannen en groote oorspronkelijke wouden behooren. Het klimaat is er in sommige streken zeer warm, elders koud, en over het geheel gezond. Landbouw en veeteelt, handel en nijverheid zijn er de bronnen van bestaan. Men heeft er beste cacao, voorts koffij, indigo, vanille enz.

De evenzoo genoemde stad is de hoofdstad van deze provincie en tevens die van geheel Venezuéla, zoodat de voornaamste regéringsautoriteiten aldaar gezeteld zijn of bijeenkomen. Voorts is er een aartsbisschop, eene centrale universiteit enz. Zij ligt 1 ½ geogr. mijl ten zuiden van hare zeehaven La Guayra, aan den zuidwestelijken voet van den Silla de Caraccas (2700 Ned. el hoog) in een bekoorlijk dal, met koffijplantages en boomgaarden versierd. Het klimaat is er zacht, doch wel eens onderworpen aan eene sterke wisseling van temperatuur.

In de jaren 1644, 1770 en 1780 is zij door aardschokken geteisterd en den 26sten Maart 1812 door eene geweldige aardbeving verwoest, waarbij 12000 menschen om het leven kwamen en het aantal inwoners van 50000 tot 20000 daalde. Wél is zij daarna weder opgebouwd, maar op minder grootsche schaal, en ook thans nog vindt men in de voorsteden vele bouwvallen. De huizen hebben er geene verdiepingen, de straten zijn regt en regelmatig aangelegd en met gas verlicht.

Men heeft er 16 kerken, waaronder zich 6 kloosterkerken bevinden en 3 nonnenkloosters. De hoofdkerk, een grootsch maar smakeloos gebouw, heeft de aardbeving getrotseerd. Zij verheft zich aan de Plaza major, en aan datzelfde plein verrijzen het regéringsgebouw met de ministeriële bureaux en de vergaderzalen der Vertegenwoordiging, voorts het universiteitsgebouw en het bisschoppelijk paleis. Behalve de universiteit, welke 27 hoogleeraren en ruim 800 studenten telt, vindt men er eene hoogeschool voor geneeskunde, een seminarium, eene militaire academie, eene schilder-school, eene openbare boekerij enz. Er zijn goede boekdrukkerijen, genootschappen tot bevordering van den landbouw, een telegraphisch bureau, een schouwburg, en de stad is het middelpunt van een belangrijken handel. De voortbrengselen des lands, zooals cacao, tabak, indigo, katoen, verfstof, kinabast, huiden enz., worden er uitgevoerd.

— De stad is in 1567 door Diégo Losada gesticht en bestempeld met den naam van Santiago de Leon de Caraccas. Zij ontwikkelde zich voorspoedig, werd in 1595 door de Engelschen veroverd en verbrand, en in 1766 door eene besmettelijke ziekte ontvolkt. In den vrijheidsoorlog met Spanje vervulde zij eene belangrijke rol.