Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Capitool

betekenis & definitie

Capitool (Het), de burg van het oude Rome, lag op den kleinste der 7 heuvelen (Mons Capitolinus), oorspronkelijk den zetel der oudste Italiaansche godheid, later de Tarpéjische berg genaamd.

De naam Capitolinus ontstond in de dagen van Tarquinius Priscus: men effende toen den grond, om er een tempel te bouwen, aan Jupiter gewijd, en men vond daarbij een bloedend menschenhoofd (caput), ’t geen door de waarzeggers als een gunstig teeken werd beschouwd. Oude schrijvers geven den naam Capitolium somtijds aan den heuvel met al zijne gebouwen, somtijds aan den burg, en somtijds ook uitsluitend aan den tempel van Jupiter. Die heuvel hoeft door verloop van tijd wel is waar belangrijke veranderingen ondergaan, maar vertoont zich toch over het geheel nog op dezelfde wijze als voorheen. Hij vormt een langrond ter lengte van 1300 Ned. el met hoogere uiteinden, van welke één zich uitstrekt naar de Tiber. Dit gedeelte was weleer steiler dan nu, en aldaar bevindt zich de Tarpéjische rots (zie onder dien naam).

De zuidoostelijke helling, naar de zijde van het oude Forum, is ongetwijfeld thans steiler, want de oude Romeinen hadden er een rijweg en tevens eene waterleiding, die den tempel van Jupiter van het noodige water voorzag. De heuvel is 50 Ned. el hoog. Naar de zijde van de Tiber aanschouwde men van het Capitool den Mons Quirinalis, wat verder den Mons Viminalis en in het zuidoosten den Mons Palatinus. Tusschen dezen en den Mons Capitolinus lag het Forum Romanum (Campo Vaccino). Aanvankelijk was de Mons Capitolinus met digt struikgewas bedekt, en Romulus wilde er voorzeker enkel eene sterkte en geen tempel bouwen. Toen de heuvel door verraad in de handen der Sabijnen viel, deed Titus Tatius . hun koning, er een huis verrijzen, en wel op dezelfde plek, waar later de woning van Manlius stond, en nog later de tempel van Juno Moneta.

Ook Romulus had er een huis (casa Romuli), ofschoon hij op den Mons Palatinus woonde. Toen de Romeinen en Sabijnen zich vereenigd hadden, bouwden de Patriciërs er prachtige woningen, en hieruit ontstond allengs een aanzienlijke burg, vanwaar zij heerschappij konden voeren over het volk. Het gevaar der dwingelandij werd echter uit den weg geruimd door een besluit, dat het den burgers ongeoorloofd was, dien heuvel te bewonen. Toen verrezen er vele tempels, tot 60 toe, zoodat de Romeinen den Mons Capitolinus de woonstede der goden (domicilium deorum) noemden.

Tarquinius Priscus deed voorts in den oorlog tegen de Sabijnen in 614 vóór Chr. de gelofte, om er ter eere van Jupiter een tempel te bouwen, en zij werd nagekomen door zijn zoon, den tyran Tarquinius, toen deze door de verovering van Suéssa Pometia, eene rijke stad der Volscers, daartoe in staat was en het tiende gedeelte van den buit beschikbaar stelde voor den tempelbouw. Dit was echter niet genoeg. Daarenboven moesten de heiligdommen, die zich op het Capitool bevonden, uit den weg geruimd worden, waartoe al de goden hunne toestemming gaven behalve Juventus en Terminus. Dit werd echter, onder toejuiching des volks, zóó verklaard, dat de jeugd(Juventus) der jeugdige stad nooit verdwijnen en deze hare grenzen (Terminus) handhaven zou.

De tempel van Jupiter werd eerst door M. Horatius, een der consuls van het eerste jaar der Republiek, ingewijd. Hij was 65 Ned. el lang en 60 Ned. el breed, en naar het zuiden met een drievoudigen zuilengang versierd, terwijl een breede trap derwaarts leidde. De verdere versieringen behoorden aan lateren tijd. Nadat de tempel in de dagen van Sulla eene prooi der vlammen was geworden, bouwde men hem met nog grootere pracht weder op; Sulla zorgde voor zuilen van Pentelisch marmer, de Consul Catulus voor een koperen dak, en laatstgenoemde deed den tempel versieren met een verguld metalen quadriga (vierspan), dat 1200 talenten of 29 millioen guldens kostte. Doch ook dit gebouw' verbrandde, en zulks geschiedde nogmaals, nadat het door Vespasianus niet minder prachtig dan te voren was hersteld. Nu deed Domitianus het gebouw heerlijker dan ooit uit zijne asch herrijzen.

Het inwendige van den tempel was aan 3 godheden gewijd, aan Jupiter, Minerva en Juno. De tempel ontleende intusschen zijn naam aan Jupiter, die hier als „capitolinus”, als „optimus, maximus” gehuldigd werd. Zijn beeld, inzittenden houdig, was aanvankelijk van potklei vervaardigd en rood gekleurd. In zijne hand hield hij den bliksem, en de trium- phatoren legden den lauwertak in zijn schoot. Bij den eersten brand van het Capitool ging dit beeld verloren, maar er werd later één vervaardigd van goud en ivoor, en na den tweeden brand één van zuiver goud. Dit beeld was met eene gouden eikenkroon en met een mantel van kostbaar purper versierd.

Alle belangrijke geschriften en kostbare geschenken werden in dat heiligdom bewaard. Augustus schonk daaraan 16000 pond goud, benevens paarlen en edelgesteenten ter waarde van 50 millioen sestertiën. Reeds vroeg bevonden zich ongetwijfeld groote schatten in dien tempel, daar Manlius den aftogt der Galliërs voor 1000 pond goud kon koopen. Volgens Oud-Italiaansch gebruik kwam de dubbele som daarvoor in plaats, maar die schat werd in de laatste dagen der Republiek door den rijken Crassus gestolen. Ook waren er kostbare schilderijen opgehangen, zooals „de roof van Prosérpina” door Nicomachus. De heiligdommen van Juno en Minerva waren desgelijks van kostbaarheden voorzien, doch deze zijn minder in bijzonderheden bekend. De standbeelden dezer godinnen hielden bliksems in de vuist, eerst van leem, toen van zilver en eindelijk van goud. In het voorportaal van den tempel van Minerva, bevond zich het altaar van Juventus en onmiddellijk aan den muur dat van Terminus in de gedaante van een ruwen steen.

De waterleiding eindigde in dezen 3-voudigen tempel. Vóór het gedeelte, aan Minerva gewijd, bevonden zich de Nixi, 3 op de knie steunende standbeelden, volgens sommigen uit Azië en volgens anderen uit Corinthe derwaarts gebragt. Tegenover het capitool verhief zich de eigenlijke Burg (Arx), van welken wij geene naauwkeurige beschrijving bezitten. Hij was aan alle zijden met muren en torens versterkt, - ook daar, waar zij in verband stond met de overige gebouwen van het Capitool. Op den burg of in zijne nabijheid verrees de tempel van Juno Moneta op de plek, waar weleer Titus Tatius, koning der Sabijnen, zijn verblijf hield, - voorts die van Fortuna, alsmede die van Jupiter Feretrius, het oudste heiligdom, waar de Romeinsche veldheer de spolia opima, de wapenrusting van den door hem zelven verslagen vijandelijken aanvoerder, nederlegde. Dit geschiedde slechts 3-maal, namelijk door Romulus, door Cornelius Cassius en door. Moeijelijker is het, de ligging der overige heiligdommen en tempels te bepalen.

In eene laagte tusschen het Capitool en den Burg moet men het oude Asylum zoeken, tusschen twee hagen (inter duos lucos) gelegen, door een muur omgeven en aan Jupiter gewijd. Hij werd er onder den naam van Vejovis of Kleine Jupiter vereerd, en een standbeeld stelde den god voor op jeugdigen leeftijd en vergezeld door eene geit. Niet ver van daar werd de Hut van Romulus (casa Romuli) aangewezen, benevens de Curia calabra, waar de lagere priester (pontifex minor) het volk zamenriep, om de bepalingen van den Romeinschen calender af te kondigen. Voorts waren er nog vele altaren en heiligdommen, bijvoorbeeld 2 van Jupiter, en ook worden er van Venus Erycina, Ops, Isis, Serapis, Hercules en anderen vermeld, triomfbogen, de trophaeën van Nero, eene met scheepssnavels (rostra) versierde zuil van Duïlius uit den eersten Punischen oorlog, alsook vele standbeelden van de voormalige koningen, van Attius Naevius, van Sulla enz. Domitianus bepaalde bij de herstelling van het Capitool, dat er alleen gouden en zilveren standbeelden geplaatst mogten worden. Tot de vroegere kunstgewrochten behoorde „de wolvin met Romulus en Remus”, doch het aantal werd allengs zoo groot, dat men ze weldra naar elders verplaatsen moest, ja, tot werptuig gebruikte bij vijandelijke aanvallen. In het middelste gedeelte van het Capitool bevonden zich onderscheidene zuilengangen, en onder deze één, door Scipio Nasíca gebouwd. Voorts verhief er zich het Tabularium, een gebouw, door Q.

Catulus tot bewaring van senaat-besluiten en andere belangrijke stukken gesticht, maar in de middeleeuwen tot een zoutmagazijn vernederd. Door Domitianus, doch volgens anderen door Hadrianus werd er ook eene boekerij geplaatst, van welke wij niets anders weten, dan dat zij onder Commodus eene prooi der vlammen werd. Voorts werd er een Athenaeum gesticht, bestemd voor openbare voorlezingen, alwaar ten tijde van Theodosius II drie rhetoren, tien taalkundigen en vijf wijsgeeren onderwijs gaven. Het Capitool bleef geruimen tijd nagenoeg in zijn voormaligen toestand. Ten tijde van Honorius, in den aanvang der 5de eeuw, beroofde Stilicho den tempel van Jupiter van zijne schatten; daarna nam Genserik in 455 bij het plunderen van Rome de helft der vergulden dakpannen weg, terwijl de overigen door paus Honorius († 625) op de oude kerk van den heiligen Petrus werden gelegd. In de 8ste eeuw waren van het Capitool enkel eenige bouwvallen voorhanden, en zelfs deze begonnen in de 9de eeuw langzamerhand te verdwijnen.

Het hedendaagsche Capitool (Campidoglio) verschilt in alle opzigten van het oude, namelijk in zijne inrigting en gebouwen en in de bestemming van deze. Thans vindt men den voornaamsten toegang derwaarts aan de noordwestelijke zijde, juist tegenover de plaats, waar men te voren den heuvel beklom. Zijne oppervlakte is bedekt met eene menigte fraaije gebouwen, die grootendeels ten tijde van Paulus III onder de leiding van Michele Angelo verrezen. Van de 3 toegangen aan gemelde zijde is de eerste een hooge trap, in 1348 gebouwd, terwijl een tweede trap, bij het bezoek van Karel V (1536) gemaakt, naar het Capitool-plein (Piazza di Campidoglio) voert, en de derde toegang, voor rijtuigen geschikt, door Innocentius XII († 1691) werd aangelegd. Bij den aanvang der balustrades van den middelsten trap ontwaart men 2 oud-Egyptische leeuwen van zwart graniet, die tevens tot fonteinen dienen; zij zijn op bevel van paus Pius IV aldaar geplaatst. Hier vormen de balustrades een hoek, daar zij naar buiten uitspringen, en in haar verlengde bevinden zich de trophaeën van Marius in marmer; voorts vindt men op die balustrades de standbeelden van Constantyn de Groote en van zijn zoon, alsmede nog twee zuilen, van welke de ééne het Miliarium aureum (de gouden mijlpaal) is, in 1584 op den Appischen weg gevonden. Heeft men de bovenste trappen beklommen, zoo bereikt men het vierhoekig Capitool-plein, dat aan drie zijden door prachtige gebouwen is omringd, namelijk het Muséum, het Paleis van den Senaat en het Paleis der Conservatoren, terwijl er ter linkerhand de kerk Aracoeli, en aan de regterhand, meer op den achtergrond het paleis Caffarelli verrijst. Midden op het plein verheft zich het fraaije ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, uit verguld brons vervaardigd.

Het stond te voren vóór de kerk van St. Jan van Lateraan, doch werd op last van Paulus III derwaarts gebragt en door Michele Angelo op een enkel blok marmer geplaatst. Voor het Senaats-plein ziet men eene prachtige fontein, door Sixtus V gebouwd, met 3 antieke standbeelden. Het schoonste bevindt zich in het midden, stelt Minerva voor in eene zittende houding, is van marmer vervaardigd en met porfier bekleed, terwijl de twee andere zinnebeelden zijn van de Tiber en de Nijl. Verder achterwaarts verheft zich het paleis van den Romeinschen Senaat, in 1390 door Bonifacius IX gesticht en gedeeltelijk zich verheffend op de plek van het oude Ta- bularium.

Michele Angelo versierde den voorgevel daarvan met pilasters van de Corinthische orde en het dak met standbeelden. In het gebouw zelf is de zittingszaal merkwaardig, maar nog belangrijker is er van den toren het uitzigt op Rome. Ter linkerzijde van het Senaatspaleis ligt het Muséum, onder Clemens XII gegrondvest, onder 4 volgende pauzen voortgezet en onder Leo XII voltooid - een prachtig gebouw met pilasters van de Corinthische orde en rijk versierd met standbeelden; het bevat 10 zalen en gaanderijen, die aan de voornaamste aldaar aanwezige kunstgewrochten haren naam ontleenen. Op het binnenplein heeft men het reusachtig standbeeld van den Oceaan, bekend onder den naam van Marforio.

Tegenover het Muséum ligt het Paleis der Conservatoren, door Michele Angelo in dergelijken stijl als de 2 voorgaande gebouwd en desgelijks van oude en nieuwe kunstwerken voorzien. In ééne der voorzalen zijn de beroemde Fasti capitolini aan den wand bevestigd, eene marmeren plaat, ten tijde van Paulus III bij de kerk Sta Maria Liberatrice opgedolven en derwaarts gebragt. Met dat gebouw staat het Muséum van schilderijen in verband, door Benedictus XIV gebouwd. Op eene zuidwestelijke hoogte, achter het Paleis der Conservatoren, waar zich thans de tuin van het paleis Caffarelli bevindt, verhief zich weleer de tempel van Jupiter, en aldaar was ook de Tarpéjische rots. In het paleis Caffarelli heeft men de verzameling van

het Oudheidkundig Genootschap. Ten noordwesten van het Capitool, op de plaats van den voormaligen Burg, heeft men de kerk Sta Maria di Aracoeli, in de 11de eeuw gebouwd en door kardinaal Oliviéro Caraffa in 1564 hersteld. Zij is verdeeld in 3 schepen en rust op 22 reusachtige zuilen, van welke 20 van Egyptisch graniet en 2 van marmer zijn. Aan de oostzijde van het Capitool vindt men in de rotsen den Mamertijnschen kerker, waar volgens de overlevering de apostelen Petrus en Paulus waren opgesloten.

De naam Capitool werd weleer niet uitsluitend gegeven aan het door ons voorgestelde, maar ook aan een ouden burg op het Quirinaal, - voorts aan burgen te Capua, Pompeji, Narbo Martius (Narbonne), Epidaurus, Beneventum, Byzantium, Hiérosolymae, Carthago, Ravenna, Florentia, Verna enz. Ook geeft men dien naam in den jongsten tijd aan een gebouw, waar de volksvertegenwoordigers vergaderen, zooals te Washington.