Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Canonici

betekenis & definitie

Canonici noemt men de priesters, die in den regel (canon) van Chrodegang van Metz (760) te zamen in het huis van den bisschop en onder diens opzigt als in een klooster leven. Die regel, welke tot stand bragt, wat reeds veel vroeger Augustinus (400) en andere bisschoppen hadden beoogd, namelijk gestrenge tucht te handhaven onder de geestelijkheid, werd op de Synode te Aken (816) als „Regula Aquisgranensis” kerkelijk geldig verklaard voor het Frankische rijk. In de 10de eeuw waren de canonici nagenoeg geheel verdwenen door de emancipatie der domheeren van het bisschoppelijk gezag. Toen de Pausen op herstelling van den ouden regel aandrongen, verdeelden zich de canonici in regulares en saeculares, vormden afzonderlijke vereenigingen en ontvingen door de „Constitutiones” van Benedictus XIII in 1339 voorschriften omtrent de kleeding enz.

Nu vormden zij eene nieuwe orde van monniken, en vele uit den adel traden tot haar toe, om spoedig tot aanzienlijke geestelijke waardigheden op te klimmen. Bij herhaling echter moest de orde belangrijke hervormingen ondergaan, vooral door den regel der Praemonstratensers van Norbert. Andere vereenigingen van reguliere koorheeren zijn die van St. Jan van de Wijnbergen, — die der orde van den heiligen Antonius van Viennois, — die der koorheeren van St. Geneviève te Parijs enz.

De kleeding der koorheeren was in de 12de eeuw een lange pij, waarover zij het witte koorhemd (alba) droegen, een almutium of kap van schapenvel, die hoofd, hals en schouders bedekte, een zwarte mantel zonder kraag en eene calotte. De koorheeren van lateren tijd gaven aan den mantel eene lange sleep, veranderden het almutium in eene fraaije kraag van pelswerk of zijde, camail genaamd, die zij veelal over den linker-arm droegen, maakten het koorhemd korter (rochetto), en verwisselden de calotte met de vierhoekige baret. — Men had in ouden tijd ook canonessen (canonicae). Vóór 1060 waren er alleen op het eiland Seckingen in de Rijn; later echter telden zij onderscheidene vereenigingen, waartoe vooral adellijke vrouwen en meisjes behoorden. Zij droegen een wit gewaad met een zwarten sluijer en genoten eene groote mate van vrijheid, zoodat na de 16de eeuw onderscheidene vereenigingen van canonessen als gestichten voor Hervormde adellijke dames zijn blijven bestaan.

< >