(Michaël), patriarch van Constantinopel (1043 tot 1059), gaf aanleiding tot de scheuring van de Roomsche en Grieksche kerk. Toen hij in vele kerken en kloosters den Latijnschen ritus ophief en in een brief aan een bisschop in Italië het gebruik van ongezuurd brood bij het avondmaal verbood, verscheen een gezantschap uit Rome te Constantinopel en verlangde dat Caeruleus die besluiten herroepen zou en tevens afstand doen van den titel, dien hij zich aanmatigde, namelijk dien van „Algemeen patriarch.” Daar Caeruleus weigerde, daaraan te voldoen, legden de gezanten in 1054 op het altaar in de Sophiakerk eene bul neder, waarin de patriarch in den ban gedaan en de inrigting zijner kerk met een aantal kettersche scheldnamen gebrandmerkt werd. Daardoor was de scheuring tusschen de Oostersche en Westersche kerk een feit geworden.
Keizer Comnenus zond hem, tot straf voor zijn overmoed in 1059 in ballingschap, waarna de patriarch weldra overleed. Hoewel hij zich niet door voortreffelijke gaven van geest en gemoed onderscheidde, blijft toch de gedachtenis van dezen strijder voor de Grieksche regtzinnigheid in de Grieksche Kerk trouw bewaard.