Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Grieksche Kerk

betekenis & definitie

Grieksche Kerk (De) of, zooals zij zelve zich noemt, Oostersch-orthodoxe Kerk is de naam van eene vereeniging van Christenen, die in leer, kerkelijke inrigting en gebruiken zich houdt aan de bepalingen der eerste 7 Oecuménische Conciliën en alle latere wijzigingen der Westersche of R. Katholieke Kerk en bovenal het onfeilbaar gezag van den Paus verwerpt. Verschil van karakter tusschen de bewoners van het Oosten en het Westen, de afkeer van eerstgenoemden van alle nieuwigheden, de stichting van een tweede Rome te Constantinopel, de staatkundige scheiding van het Oostersche en Westersche Keizerrijk, de verheffing van den bisschop van Constantinopel tot 2den patriarch der Christenheid en de naijver van dezen tegen de klimmende magt van den Paus te Rome, — dit alles heeft de groote scheuring der Kerk voorbereid. De eerste, hoewel slechts eene tijdelijke scheuring, werd veroorzaakt door een edict — „henoticon” genaamd — van den Griekschen keizer Zeno in 482. Paus Felix II sprak den banvloek uit over de patriarchen te Constantinopel en te Alexandrië, door wier toedoen het henoticon was uitgevaardigd.

Wél werd later de eenheid eenigermate hersteld, doch ook weder door banvloeken uit Rome tegen de Grieksche beeldstormers (733) en tegen Photius, patriarch van Constantinopel (862;. verbroken. Daarenboven wekte omstreeks dien tijd de uitbreiding van het gebied der Grieksche Kerk door de bekeering der Boelgaren de afgunst van den Paus, die de Grieken met hardheid bejegende, daar hij zich van de opperheerschappij van den Griekschen Keizer losgerukt en bij den nieuwen FrankischRomeinschen Keizer veiligheid gezocht had. Photius daarentegen verweet aan de Latijnen hunne willekeur met betrekking tot de leer der Drieënheid, vervaisching van het Symbolum van Nicéa, het coelibaat der priesters enz., en gevoelde zich bovenal bezwaard door de aanmatiging van den Paus, om zich het hoofd der geheele Christenheid to noemen en ook den Griekschen Patriarch als zijn ondergeschikte te behandelen. De afzetting van Photius, door den Paus tot 2-maal toe verkregen, herstelde de eenheid der Grieken en Latijnen, — doch op eene zeer oppervlakkige wijze. De vijandige botsingen duurden voort, en toen Michaèl Cerularius, patriarch van Constantinopel, in 1053 de Latijnen opnieuw aanviel, niet alleen wegens de door Photius aangevoerde misbruiken, maar ook wegens het bezigen van ongezuurd brood bij het avondmaal, wegens het nuttigen van het vleesch van verstikte dieren en wegens de bepaling, die aan de geestelijken het huwelijk verbood, en paus Leo IX hem daarop in den ban deed, volgde den 24sten Julij 1054 de nog altijd voortdurende afscheuring (schisma) der Grieksche van de Latijnsche Kerk, waarna de gezanten van Leo de oirkonde der excommunicatie in de Sophia-kerk te Constantinopel voorlazen en nederlegden. Alle pogingen, later aangewend door de Grieksche Keizers, die nu eens door de Kruisvaarders dan weder door de Mohammedanen aangevallen werden, om bijstand te verkrijgen van de Westersche vorsten, en van den Paus om zijn kerkelijk gezag weder over het Oosten uit te strekken, waren vergeefsch, — de kloof bleek niet voor dempen vatbaar.

Terwijl de R. Katholieke Kerk ten tijde van Gregorius VII onder den invloed der scholastieke wijsbegeerte zich ontwikkelde, bleef de Grieksch Katholieke Kerk staan bij de leerbegrippen, door Johannes Chrysorrhoas uit Damascus reeds in 730 vastgesteld. De verovering van Constantinopel door de Kruisvaarders en Venetianen (1204) en de ellenden, die de Grieken daarbij van hen en van de Pauselijke legaten hadden te verduren, vermeerderden de verbittering. Hoewel de Grieksche keizer Michaël VII Palaeólogus, die in 1261 Constantinopel weder veroverd had, bereid was om het primaat van den Paus te erkennen en door middel van eenige geestelijken, door hem naar de Kerkvergadering te Lyon (1274) afgevaardigd, eene hereeniging zocht tot stand te brengen, zoodat hij hiertoe zelfs eene Synode te Constantinopel deed houden, kwam de meerderheid der Grieksche geestelijkheid daartegen in verzet. Nadat voorts paus Martinus IV in 1281 keizer Michaël om staatkundige redenen in den ban gedaan had, herstelden de Synoden, die in 1283 en 1285 te Constantinopel gehouden werden, de oude leer en handhaafden de afscheiding. Eene laatste poging tot herstel der eenheid beproefde de Grieksche keizer Johannes IV Palaeólogus, toen hij door de Turken tot het uiterste was gebragt, op eene in 1438 te Ferrara en het volgende jaar te Florence onder voorzitterschap van paus Eugenius IV gehoudene Kerkvergadering , — doch zij werd door de Grieksche geestelijkheid en door het volk afgekeurd.

Na de verovering van Constantinopel door de Turken (1453) hadden de bemoeijingen der R. Katholieke Kerk, om de Grieksch Katholieke aan haar gezag te onderwerpen, geen ander gevolg, dan dat enkele gemeenten in Italië, Hongarije, Galicië, Polen en Litthauen de oppermagt van den Paus erkenden onder voorwaarde, dat hunne priesters in het huwelijk mogten treden, en dat zij het avondmaal onder beiderlei gedaante mogten gebruiken. Zij zijn bekend onder den naam van Geünieerde Grieken. Ook de onderhandelingen van den patriarch Joseph van Constantinopel door middel van den diaken Demetrius Mysus te Wittenberg (1558), en die van de Tübinger godgeleerden Jacob Andrea en Martin Crusius, ondersteund door den gezantschapspredikant Stephan Gerlach, in 1576 tot 1581 met den patriarch Jeremias van Constantinopel gevoerd over eene aansluiting der Grieksche Kerk aan de Protestantsche, liepen vruchteloos af, omdat men het niet eens kon worden over de voornaamste leerstukken. Thans echter is weder eene naauwere aansluiting van de GriekschKatholieke met de Oud-Katholieke Kerk ter sprake.

Tot het gebied der Grieksche Kerk behoorden tot in de 7de eeuw, behalve Oost-Illyrië, het eigenlijke Griekenland met Moréa en den Archipel, ook nog Klein-Azië, Syrië met Palaestina, Arabië, Egypte, en vele gemeenten in Mesopotamië en Perzië. Zij verloor echter door de veroveringen van Mohammed sedert 630 bijna al hare bezittingen in Azië en Afrika; ook in Europa werd door de Turken in de 15den eeuw het aantal harer belijders aanmerkelijk verminderd. Aan de andere zijde ontving zij in de Slawische volkeren eene belangrijke versterking, vooral in de Russen, die door den grootvorst Wladimir de Heilige (988) tot aanneming van het Christendom werden gedrongen. Bij de 4 patriarchen te Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jerusalem kwam in 1589 een vijfde, namelijk die te Moskou. De Grieksche Kerk, thans in Rusland en Griekenland de heerschende, is haar eenig symbolisch geschrift aan Rusland verschuldigd.

Nadat namelijk de geleerde patriarch Cyrillus Lucaris te Constantinopel zijne overhelling tot het Protestantismus, in zijne geloofsbelijdenis (1629) merkbaar, met zijn leven had geboet, werd in 1642 door den metropolitaan Petrus Mogilas te Kiew eene geloofsbelijdenis opgesteld, oorspronkelijk alleen voor de Russen bestemd, doch die voorts ook door de patriarchen te Constantinopel, Alexandrië en Antiochië, door de metropolitanen te Ancyra, Larissa, Chalcedon, Adrianopel, Berrhöa, Rhodus, Methymna, Lacedaemon en Chios, alsmede door 13 officialen op de Synode te Constantinopel onderteekend werd, weshalve dat stuk den titel ontving van „Regtzinnige geloofsbelijdenis der Katholieke en Apostolische Oostersche Kerk”. De patriarch van Jerusaiem Nectarius hechtte in 1662 zijn zegel aan dit geschrift, doch het werd eerst op eene aldaar ter plaatse in 1672 gehoudene Synode als symbolisch boek aangenomen. Het is ook bekend als „Catechismus der Russen”, werd bij herhaling gedrukt, en is in 1722 op last van Peter de Groote door de Synode in het licht gegeven. Daarenboven verkreeg de belijdenis van Gennadius een groot aanzien in de Kerk, terwijl ook nog eenige andere belijdenisschriften — van Metróphanes, Critopolos en Dositheus — genoemd worden, zonder evenwel een algemeen erkend gezag te bezitten.

De Grieksche Kerk houdt, even als de R. Katholieke, den Bijbel (met uitzondering der Apocryphe Boeken) voor de kenbron des geloofs, alsmede de overlevering, voorzoover deze leerstellingen bevat, door de Apostelen enkel mondelijk voorgedragen en later door de Grieksche Kerkvaders, inzonderheid Pasilius, Gregorius Nazianzenus, Chrysóstomus en Johannes Chrysorrhoas medegedeeld en door de eerste 7 Conciliën bevestigd. Zij verbiedt aan de patriarchen en synoden, nieuwe leerstellingen in te voeren; die echter, welke door de Kerk werden vastgesteld, zijn onmisbaar ter zaligheid. Eigenaardig is hunne leer van de Drieëenheid, namelijk dat de Heilige Geest uitgaat van den Vader, zoodat deze afwijkt van die der R. Katholieken en der Protestanten. Wegens hare Semi-Pelagiaansche rigting verwerpt zij de leer der voorbeschikking. Zij heeft dezelfde 7 sacramenten ais de R. Katholieke Kerk, doch ook weêr dit eigenaardige, dat zij bij den doop eene drievoudige onderdompeling tot afwassching der erfzonde noodzakelijk acht en het vormsel, als eene voleindiging van den doop, met dezen verbindt, — voorts dat zij bij het avondmaal wél de transsubstantiatie en het mis-offer verkondigt, maar geenszins de aanbidding der hostie voorschrijft en daarenboven verordent, dat het brood gezuurd en de wijn met water vermengd moet wezen, waarna beiden aan allen, ook aan de kinderen, worden uitgereikt, namelijk het gebroken brood in een met wijn gevulden lepel. Daarenboven veroorlooft zij aan al hare geestelijken, met uitzondering der kloosterlingen en der hoogere geestelijkheid tot aan den bisschop toe, in het huwelijk te treden met eene maagd. Het huwelijk met eene weduwe, alsook een tweede huwelijk is ongeoorloofd, weshalve geestelijken, die hunne echtgenooten verliezen, veelal als hiëromónachi in een klooster gaan. Het huwelijk van leeken wordt alleen in geval van echtbreuk ontbonden.

Met betrekking tot de verbodene graden van bloedverwantschap is de kerkelijke wet zeer gestreng; ook mag niemand voor de 4de maal eene echtverbindtenis aangaan. Zij onderscheidt zich voorts daardoor van de R. Katholieke Kerk, dat zij het veroorlooft, met de heilige olie niet alleen stervenden, maar ook zieken te zalven, — alsmede dat zij het vagevuur, de leer van de overtollige verdiensten der Heiligen en den aflaat voor levenden verwerpt. Alleen voor gestorvenen wordt tot geruststelling der achterblijvenden een gedrukte aflaat afgegeven. Zij erkent noch het primaat van den Paus, noch van een anderen, zigtbaren plaatsvervanger van Christus op aarde en duldt geene gesnedene, gehouwene of gegotene beelden van heilige personen of voorwerpen. De voorstellingen van Christus, de maagd Maria en de Heiligen mogen slechts geschilderd of geteekend wezen. Doch zij maakt eene uitzondering met betrekking tot de altaren, die wel eens de dienst der beeldhouwkunst eischen. Ten opzigte van het aanroepen der Heiligen en het vereeren van reliquieën enz. deelt zij het gevoelen der R. Katholieke Kerk, en aan het maken van het teeken des kruises in den naam van Jezus kent zij eene groote kracht toe. Ten opzigte van het vasten is zij zeer gestreng, en veroorlooft op de vastendagen enkel het gebruik van vruchten, groenten , brood en visch.

Behalve 4 groote jaarlijksche vastentijden schrijft zij wekelijks den woensdag en vrijdag als vastendagen voor. De godsdienstoefening bestaat er niet zoozeer in de prediking als in uitwendige plegtigheden. In Turkije en Griekenland houden alleen de hoogere geestelijken leerredenen. In de 17den eeuw was in Rusland het prediken zelfs verboden, en in sommige gemeenten leest men oude homiliën voor. Iedere gemeente heeft een zangkoor, en de overige gemeenteleden bewaren het stilzwijgen; zij veroorlooft geene instrumentale muziek. De liturgie bestaat er voor het overige, behalve in het lezen der mis, dat vóór zonsopgang geschiedt, in het voorlezen van gedeelten van den Bijbel, van gebeden en legenden van Heiligen, voorts in het opzeggen van de geloofsbelijdenis of van spreuken, die door den priester begonnen en door de gemeente in koor voortgezet en voleindigd worden. Gedurende de godsdienstoefening staat men, of men leunt gemakshalve op eene kruk, — alleen het Pinksterfeest wordt knielende gevierd. Bij het gebed wendt men het gelaat naar het oosten.

De Kerk heeft geene afzonderlijke taal, maar ieder volk gebruikt zijne eigene. In de meeste kloosters geldt de regel van den heiligen Basilius. De Grieksche abt draagt den naam van higoumenos en de abdis dien van higoumené. Een abt, die het opzigt heeft over onderscheidene kloosters, noemt men archimandriet, en hij heeft na den bisschop den hoogsten rang. Vermaard is de monniken-republiek op den berg Athos.

De nonnen houden zich bezig met handenarbeid en met de verpleging van zieken, alsmede met het onderwijs; zij staan onder het bestuur van een oeconomos, die althans 80 jaar oud moet wezen en het regt bezit, om een biechtvader voor het klooster te kiezen, alsmede om de verkiezing eener abdis te leiden. De lagere geestelijkheid bestaat uit liturgen, voorlezers, zangers, opperdiakens en diakens, — voorts uit priesters, pope's en protopope’s, welke laatsten de eerste geestelijken der hoofdkerken zijn. Hooger dan tot dezen rang kunnen de liturgen en priesters niet opklimmen, want de bisschoppen worden gekozen uit de kloostergeestelijken, en uit de bischoppen de aarts-bisschoppen, metropolitanen en patriarchen. De geestelijken dragen baarden en lange kleederen van eene zwarte, bruine, paarse of blaauwe stof.

Ten opzigte van het kerkbestuur in Rusland deelen wij nog mede, dat het ambt van patriarch van Moskou, waarvan Nikon (✝ 1681) misbruik gemaakt had, in 1702 door Peter de Groote werd opgeheven, die vervolgens het kerkbestuur in zijn rijk opdroeg aan een collegie van bisschoppen en wereldlijke raadsheeren, „Het heilig Synodaal Bestuur” genaamd en eerst te Moskou, later te Petersburg gezeteld. De Grieksche Kerk in Turkije en Oostenrijk heeft hare aloude inrigting behouden. Nog altijd bestaan de waardigheden van patriarch van Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jerusalem, doch alleen de eerste heeft het gezag der voormalige aartsbisschoppen van Constantinopel behouden. Hij bekleedt als oecomenisch patriarch den voorzittersstoel op de Synode te Constantinopel, uit de voornaamste geestelijken en 12 aanzienlijke Grieken zamengesteld. De werkkring der andere 3 patriarchen is zeer beperkt, daar bijna alle inwoners van hun gebied de Mohammedaansche godsdienst belijden. In Griekenland (zie aldaar) is de Kerk zelfstandig en onafhankelijk, en men heeft er veel gedaan voor de vorming van den geestelijken stand.

De meerdere of mindere regtzinnigheid heeft in de Grieksch-Katholieke Kerk in Rusland onderscheidene secten doen ontstaan, zooals die der Strigolniken, Raskolniken, Philipponen, Duchoborzen, Pomoranen enz. Men heeft het aantal van hen, die in Rusland tot dergelijke secten behooren, op 5 millioen geschat.