Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Breuk ([i]hernia[/i])

betekenis & definitie

Dezen naam geeft men aan de uitzakking van eenig ingewand en aan de verbreking van den zamenhang van een der beenderen (fractura).

In het eerste geval onderstelt de breuk zulk eene verandering in de ligging van eenig ingewand, dat het gedeeltelijk uit zijne holte is gezakt, terwijl het bij voortduring bedekt blijft door de huid. Er kunnen breuken ont­staan aan het hoofd van kleine kinderen, bij welke de schedelnaden niet volkomen ge­sloten zijn, alsmede aan de borst, door eene uitzakking der longen. De meest gewone breu­ken zijn echter die van het onderlijf. Men heeft hier, met betrekking tot de plaats, waar de breuk zich openbaart, eene liesbreuk (her­nia inguinalis), eene dijbreuk (h. cruralis) en eene navelbreuk (h. omphalis), benevens eenige andere breuken, die te zelden voorkomen, om ze hier op te noemen. Met betrekking tot het ingewand, dat de breuk doet ontstaan, heeft men eene darmbreuk (enterocele), eene netbreuk (epiplocele), eene darm-netbreuk (entero-epiplocele), eene blaasbreuk (cystocele), enz. Met betrekking tot haar ontstaan onderscheidt men eene aangeborene breuk (h. congenita) en eene later ontstane (h. acquisita), en men spreekt eindelijk, met be­trekking tot haren toestand, van eene be­weegbare (h. mobilis), onbeweegbare (h. immobilis) en beklemde breuk (h. incarcerata).

Om zich eene duidelijke voorstelling te vormen van eene breuk neme men een plankje (fig. 1, a), bore daarin een gat (c), bedekke dit met een dun lapje (bb) en drukke nu met den vinger op de opening, zoodat het lapje als een zak (dd) door het gat heengestulpt wordt. Wanneer men zich nu het plankje (fig. 2, a) als den buikwand en het lapje als het buikvlies voorstelt, hetwelk de binnenste opper­vlakte van den buik bekleedt, en opmerkt, dat een gedeelte van het darmkanaal (e) het buikvlies voor zich uitschuiven kan door die opening heen, zoodat het uit de buikholte door de opening van den buikwand naar buiten treedt, waarna het alleen door de huid (f ) bedekt is, dan verkrijgt men een vrij goed denkbeeld van eene onderbuiksbreuk. De opening in den buikwand draagt den naam van breukopening (c), de uitstul­ping van het buikvlies dien van breukzak (d); de ingang van den breukzak is de hals (c), en het gedeelte van het darmkanaal dat zich in den zak bevindt, noemt men den inhoud (eꞌ). Behalve een gedeelte van het darmkanaal, kan ook het net zich in den zak bevinden, ook wel beide, of ook een ander ingewand, zooals de blaas of de baarmoeder. Er zijn ge­vallen van breuken, waarin schier alle onderbuiks-ingewanden waren gezakt. De breu­ken zijn doorgaans in den beginne klein, maar worden door den drang der ingewanden allengs grooter.

De oorzaken van het ontstaan van breu­ken zijn zeer verschillend. Openingen, bij het foetus aanwezig, zijn niet aanstonds vol­doende gesloten en geven ligt aanleiding tot lies- en navelbreuken bij kleine kinderen. Voorts ontstaan zij door verslapping van den buikwand bij waterzucht, herhaalde bevallin­gen, zwaarlijvigheid, enz. Veelal vindt men bij personen, die met breuken bezocht worden, eene voorbeschiktheid, gewoonlijk in zwak­heid van den buikwand gelegen. Bijkomende oorzaken zijn hevig schreijen, hoewel dit niet zoo gevaarlijk is als velen denken; sterk ademhalen bij hoesten, bij het blazen op een blaasinstrument, bij braking, bij de persing die eene moeijelijke ontlasting vergezelt, bij het optillen van zware lasten enz., — voorts stooten, springen, rijden, schokken of vallen. Gemiddeld heeft men bij 5 breuk-lijders 4 mannen en 1 vrouw. Bij de eersten vindt men veelal liesbreuken, bij de vrouwen dij­breuken.

Het gevaar, aan eene breuk verbonden, is naar gelang der omstandigheden zeer ver­schillend. Elke breuk, hoe klein zij ook we­zen mag, is hinderlijk en kan zeer gevaarlijk worden. Men kan dit door een goeden breuk­band aanmerkelijk verminderen, maar ook het dragen daarvan is lastig. Verzuimt men dit, dan wordt de voeding belemmerd, en bij beklemming der breuk bedreigt zij met den dood. Netbreuken zijn minder gevaarlijk dan darmbreuken, en alle breuken veroorzaken veelal misselijkheid, koliekpijnen, en zelfs braking en maagkramp. De maag is vooral aangedaan bij netbreuken, omdat zij, met het net verbonden, door dit laatste naar be­neden wordt getrokken. Darmbreuken daaren­tegen gaan vooral vergezeld van koliek en afwisselende verstopping en diarrhée.

Gevaar­lijk zijn bij breuken ophooping van drekstoffen, ontsteking, het onbeweegbaar worden en beklemming. Volgens de gegeven voor­stelling van eene breuk zal men ligt inzien, hoe zulk eene ophooping van drekstoffen plaats grijpt. Doorgaans ontstaat zij langzamerhand zonder pijn of koorts, maar de uitpuilende dikte van de breuk wordt grooter, en zij is eerst deegachtig en daarna hard op het gevoel. Eerst na verloop van eenige dagen wordt de buik opgezet, daar de drekstoffen zich boven de breuk ophoopen. De breuk wordt pijnlijk, er ontstaat misselijkheid en somtijds zelfs braking van drekstoffen, ter­wijl zich allengs alle verschijnselen van be­klemming vertoonen, welke laatste zich me­nigmaal openbaart. Ontsteking van de inge­wanden, in den breukzak aanwezig, kan bij alle soorten van breuken plaats grijpen, maar komt het meest voor bij netbreuken. Zij ont­staat bij beleediging der breuk door stoot of schok, bij verwaarloozing van een gepast diëet of bij het vatten van koude.

Zij is ge­vaarlijk, omdat zij aanleiding geeft tot vergroeijingen, die de breuk irreponibel maken, dat is, het inbrengen der breuk verhinderen of zelfs beklemming en buikvlies-ontsteking doen ontstaan. Zij openbaart zich door hevige pijn en aanvallen van koorts, door braking gevolgd. Oninbrengbare (irreponibele) breuken, op bovengemelde wijze ontstaan, nemen gesta­dig toe in grootte en kunnen een aanmerkelijken omvang bereiken. Het ergste geval is ech­ter de beklemming, welke ontstaat, wanneer de inhoud van den breukzak te groot is in ver­gelijking met den hals. De vernaauwing van de­zen laatste wordt veelal door ontsteking ver­oorzaakt, en hij verandert hierdoor in een harden ring. Somtijds is het mogelijk, de breuk in haar geheel in de buikholte in te dringen, terwijl in de buikholte de beklemming voort­duurt (fig. 3), — ’t geen een zeer gevaarlijke toestand is. De bloedsomloop in het beklemd ingewand wordt belemmerd, zoodat er water­achtige en vervolgens bloedige afscheidingen plaats grijpen, waarna zich ontsteking open­baart, die in den regel den dood ten gevolge heeft. Beklemming komt het meest voor ge­durende den middelbaren leeftijd en kan ont­staan door verwaarloozing van eene breuk, door ontsteking van deze, door ophooping van drekstoffen, ja, zelfs door eene kramp­achtige zamentrekking van de breuk-opening.

De verschijnselen eener beklemming zijn deze: de breuk is gespannen en bij aanraking pijn­lijk, de patiënt kan haar niet inbrengen, hij heeft een gevoel van zamentrekking in den onderbuik, hij ontwaart misselijkheid, gevolgd door braking, waarbij eerst de inhoud der maag, dan slijm en gal en eindelijk drekstoffen ontlast worden. Er ontstaat verstopping, hij gevoelt zich angstig, zijn gelaat is ingeval­len, de pols is flaauw en de buik opgezet. Deze toestand kan dagen of ook weinige uren aanhouden. Plotselijk gevoelt de lijder zich beter; de pijn is verdwenen, de breuk gaat naar binnen; doch deze beterschap is slechts schijnbaar, want er heeft een doorbraak (perforatio) plaats gehad. De huid wordt kil en bleek en met koud zweet bedekt, terwijl de oogen hunnen glans verliezen. De breuk kan zich nu naar buiten ontlasten, ’t geen betrekkelijk het gunstigste geval is, of in de buikholte, waarna eene buikvlies-ontsteking den dood veroorzaakt.

Breuklijders moeten zeer voorzigtig zijn in het gebruik van voedsel en vooral zoodanige

spijzen vermijden, die aanleiding geven tot verstopping, uitzetting of prikkeling van het darmkanaal. Zij moeten zich wachten voor het vatten van koude, voor sterk persen bij stoel­gang, voor het optillen van zware lasten, en bovenal gebruik maken van een goeden breuk­band.

Breuken kunnen — vooral in de kindsheid — volkomen genezen worden. Men bevordert de genezing van navelbreuken bij kinderen door een comprès op de breuk te leggen en met hechtpleisterstrooken of zwachtels te beves­tigen. Tot herstelling van liesbreuken gebruike men een breukbandje, dat bedekt is met eene laag van in aether opgeloste geta-pertsja. Het is van belang, dat zulk een bandje langen tijd gedragen worde. Bij kinderen van 10 jaren kunnen soms 10 tot 12 jaar verloopen voor­dat de breuk genezen is. Na het 20ste levens­jaar is genezing door middel van een breuk­band alleen eene groote zeldzaamheid, welke men op 30-jarigen ouderdom niet eens meer verwachten kan. Zelfs eene operatie brengt dan slechts zelden eene volkomene genezing.

Het spreekt van zelf, dat men bij breuken zoo spoedig mogelijk de hulp moet inroepen van een ervaren heelkundige, maar het is tevens voor den leek van groot belang te weten, wat hij doen moet, zoolang die hulp ontbreekt. Bij de eerste verschijnselen, die eene opeenhooping van drekstoffen doen ver­moeden, legge hij zich rustig op den rug en doe pogingen of late pogingen doen, om de breuk in te brengen. Wil dit niet gelukken en neemt de pijn toe, dan doe hij ijskoude omslagen op de breuk leggen, terwijl lave­menten van water met zout, van kamillen­thee of zeepwater met olie zeer zijn aan te bevelen. Bij ontsteking der breuk komen laauwe baden van 1/4 tot 1/2 uur, benevens blazen met ijs op de breuk te pas. Ook daarbij moet men het inbrengen der breuk met groo­te omzigtigheid beproeven. Voor ’t overige dient de patiënt op den rug te blijven liggen met ingetrokken beenen en zoodanig onder­steund, dat de breuk zich op de hoogste plaats bevindt. Is de heelkundige verschenen, en acht hij eene operatie noodzakelijk, dan verkwiste de patiënt geen kostbaren tijd met eene aanvankelijke aarzeling, daar de afloop der kunstbewerking het gunstigst is naarmate deze spoediger plaats heeft.

Ieder breuklijder moet in staat wezen, om zijne breuk in te brengen, — 't geen in de kunsttaal den naam draagt van repositie of taxis. Hij legge zich daartoe op den rug, vatte na eene diepe inademing de breuk in haar geheel en stuwe haar met zacht kneden naar de zijde van den hals, totdat zij er door­glipt, hetgeen weleens met eenig geruisch plaats heeft. Daarna brenge hij de vingeren in de breukopening, om zich te overtuigen, dat de geheele inhoud in de buikholte is teruggebragt. Gelukt het inbrengen niet, zoo verandere hij zijne houding; ook gebeurt het wel, dat de breuk-inhoud van zelf in de buik­holte terugkeert, terwijl de lijder des nachts op den rug gelegen is.

Is de breuk ingebragt, dan dient men ge­bruik te maken van een breukband (bracherium). Deze moet den hals volkomen bedek­ken en sterk genoeg drukken, om het inge­wand in de buikholte te houden. De drukking mag tevens niet zoo sterk wezen, dat zij de huid beleedigt. Veerkrachtige breukbanden verdienen de voorkeur. Men ziet bijvoorbeeld in fig. 4 zulk een breukband voor eene lies­breuk aan de regterzijde. Zij bestaat hoofd­zakelijk uit eene elastieke veêr, die om het ligchaam sluit en van achteren op de wer­velkolom rust. Aan de voorzijde bevindt zich eene langwerpige ronde stalen plaat c, die men met betrekking tot die veêr in een ver­schillenden stand kan plaatsen.

Zij is op de naar het ligchaam gekeerde zijde met een kussen bedekt en moet zich juist boven den hals der breuk bevinden. De veêr is, even­als gemeld kussen, met leder bedekt en van riemen (bb, dd) voorzien ter bevestiging van den band. De kracht der veêr is afhankelijk van de breuk zelve en van de levenswijs der lijders. Personen, die zich sterke inspan­ningen des ligchaams moeten getroosten, dienen zich van eene krachtige veêr te voor­zien. Eene zeer doelmatige soort van breuk­band is de Engelsche; bij deze is de bekleede plaat of pop door eene geleding met de veêr verbonden (fig. 5), zoodat zij bij alle bewe­gingen van het ligchaam en van den band op de breuk blijft liggen. Zij, die aan beide zijden lies- of dijbreuken hebben, gebruiken een dubbelen band, bestaande uit 2 kussens en twee veêren (fig. 6), die elkander van achteren (a) op de wervelkolom ontmoeten. Voor navelbreuken is in den regel een veêrkrachtige gordel met eene pop voldoende.

Om den breukband te plaatsen, moet de lijder zich op den rug leggen en de breuk inbrengen, waarna men den band zoodanig om het ligchaam doet sluiten, dat de pop op de breuk drukt; vervolgens maakt men de riemen vast. Daarna moet men door hoesten, persen of beweging met de beenen de proef nemen, of de breuk inblijft; is dit niet het geval, dan moet men het aanleggen van den band herhalen of dien wat naauwer digt- snoeren. Aanvankelijk drage men zulk een band dag en nacht; eerst later wanneer eene breuk minder neiging tot uitzakking vertoont, is het geoorloofd, dien des nachts af te leg­gen. Wordt de huid gevoelig door het druk­ken van de pop, zoo neme men eene minder sterke veêr, of men legge een lapje met zink- of loodzalf of een stukje watten op de breuk.

De operatie eener beklemde breuk ge­schiedt zelden te vroeg, maar veelal te laat. Zij is zeer gevaarlijk en om die reden tot herstelling van reponibele breuken volstrekt niet aan te bevelen. Ligt de oorzaak der beklemming in de breuk-opening, dan kan deze, als buiten het buikvlies gelegen, ver­wijd en de breuk ingebragt worden; ontstaat zij door vernaauwing van den breukzak-hals, dan moet de breukzak geopend worden, en zulk eene insnijding in het buikvlies is veel gevaarlijker. Loopt de operatie voorspoedig af, dan is de patiënt na verloop van 6 dagen buiten gevaar en na 2 of 3 weken hersteld. Ook dan nog dient hij een breukband te dragen, hoewel het gebleken is, dat op eene breuk-operatie dikwijls eene volkomene ge­nezing volgt.

Ook aan eene verbreking van den zamenhang van één der beenderen geeft men den naam van breuk (fractura); zij ontstaat ge­woonlijk door eene beleediging van buiten, — door een val, een slag, een schok enz. Veelal breekt dan het been op die plek, waar het zoodanigen invloed van buiten ondervindt; somtijds echter op andere plaatsen, werwaarts de werking van dien invloed werd overge­plant of waar het been zich door mindere vastheid onderscheidt. Er ontstaan bijvoor­beeld schedelbreuken op plaatsen, tegenover­gesteld aan die, waar de schok werd toegebragt, alsmede beenbreuken nabij den enkel, terwijl de slag, die de breuk veroorzaakte, een hooger gedeelte trof. Zelden ontstaan er breuken door eene plotselijke zamentrekking der spieren, hoewel dit somtijds geschiedt op plaatsen, waar vele spieren zijn aange­hecht, of bij personen, die — veelal wegens gevorderden leeftijd — broos van beenderen zijn. Van de 100 beenbreuken zijn er 33,7 van het been, 24,7 van den arm, 17 van de dij, 8,7 van het sleutelbeen, 6,5 van de ribben, 4,3 van den schedel, 2,7 van de onderkaak, 1 van de knieschijf enz.

Een been kan op ééne of op meer plaatsen gebroken zijn; is het been bij de breuk in onderscheidene stukken verdeeld, dan heeft men eene gesplinterde breuk, die moeijelijker geneest dan eene enkelvoudige. Bevatten ledematen of ligchaamsdeelen twee of meer beenderen naâst elkaar, zooals de onder-arm, het been, de hand- en voetwortel, de ribben enz., dan kunnen één of meer daarvan ge­broken zijn. De breuk kan voorts eene dwarse of eene schuinsche zijn, en bij schuinsche arm- en beenbreuken worden deze ledematen alligt korter dan te voren. Somtijds vormen de uiteinden der breuk een hoek, of zij ver­wijderen zich geheel en al van elkaâr, zoo­als men bij eene dwarsbreuk der knieschijf opmerkt. Zijn tevens in den omtrek der breuk de weeke deelen aangedaan, dan noemt men haar eene gecompliceerde, waarbij doorgaans ontsteking en ettervorming de genezing bemoeijelijken. Intusschen zijn bij elke volkomene breuk althans het beenvlies en eene min of meer dikke laag der hierop volgende weeke deelen beleedigd, tenzij er geene eigen­lijke breuk, maar slechts eene inbuiging van het been heeft plaats gegrepen.

De ongemakken, door eene breuk veroor­zaakt, zijn naar gelang van den aard en den stand van het gebroken been zeer verschil­lend. Eene volkomene breuk van het been of beenderenpaar der ledematen verhindert deze om eenige dienst te bewijzen. Schedel­breuken zijn hoogst gevaarlijk, terwijl de breuk van andere beenderen in den regel minder gevaar aanbrengt. Toch kunnen ge­splinterde breuken van de ribben en van de beenderen van het bekken, wanneer splin­ters in de weeke deelen dringen, ontstekin­gen doen ontstaan, die het leven van den lijder bedreigen.

De genezing van beenbreuken heeft bij jeugdige, gezonde personen en bij eene doel­matige behandeling weinig bezwaar. Nadat de opening tusschen de beide uiteinden der breuk in de eerste dagen door bloed en eene afscheiding uit de omringende weeke deelen, het been- en mergvlies gevuld is, beginnen de beide laatstgenoemde vliezen te groeijen in lengte en dikte, totdat zij elkander be­reiken en zich verbinden, terwijl zij tevens kraakbeenachtige ringen om de breuk vor­men. Tusschen de uiteinden der breuk ont­staat eene kraakbeenachtige, veerkrachtige massa, callus of beenweer genaamd. Dit ge­schiedt binnen den tijd van omstreeks 4 weken. Nu is het been weder zamengevoegd, maar die zamenvoeging bezit nog geene groote vastheid, zoodat er ligt verkrommingen kun­nen ontstaan. Eene voldoende vastheid is eerst omstreeks 4 weken later aanwezig, omdat dan het beenweer in beenzelfstandigheid is herschapen. Dit beenweer vult in den beginne de mergpijp en omgeett de opper­vlakte van het been in de gedaante van een harden ring.

Langzamerhand echter herstelt zich de holte in het been en neemt gemelde ring af in de dikte, zoodat er ten slotte niet veel meer dan eene breuk-naad overblijft. Dit geheele verloop, van het ontstaan der breuk af, vereischt een tijdperk van 10 of 12 weken. Eene breuk van den opperarm of van de dij vereischt natuurlijk langer verple­ging dan die van één der beenderen van den onderarm of van het been. Voorts kunnen bijkomende omstandigheden, vooral bij ge­splinterde breuken , de genezing aanmerke­lijk vertragen en zelfs door ontsteking en ettervergiftiging (pyaemie) van het bloed den dood veroorzaken. Ook kunnen er verkor­tingen en misvormingen der ligchaamsdeelen ontstaan, en er zijn gevallen, waarin wel beenweer ontstaat, maar de verandering daarvan in beenzelfstandigheid onvolkomen is of geheel uitblijft, zoodat de breuk eene nieuwe geleding vormt, waaraan evenwel de aanwezige spieren geen genoegzamen steun geven.

De behandeling van eene breuk bestaat hoofdzakelijk uit twee deelen, namelijk in het zetten of teregtbrengen der afgebrokene uiteinden, zoodat zij zooveel mogelijk elkan­der aanraken in den voormaligen stand, en in het nemen van maatregelen, om het ge­broken deel in dien toestand te houden, tot­dat de beenweer- en beenkalk-vorming afgeloopen is. Het zetten geschiedt door den heelmeester bij voldoende uitrekking der weeke deelen, terwijl hij zorgt, dat bij het ophouden der uitrekking de beide uiteinden van het gebroken been zich op de juiste plaats vereenigen. Daarbij doet zich, bij de aanraking of verschuiving der oppervlakten, doorgaans de beenkraking (crepitatie) hooren. Om het been, dat behoorlijk gezet is, in dien toestand te houden, omzwachtelt men het met lange windselen en men gebruikt vervolgens spalken, geta-pertsja-strooken of een stijfsel- of gips-verband.

Bij het ontstaan van eene breuk der lede­maten — hierbij toch hebben wij ons hoofd­zakelijk bepaald — brenge men den patiënt zoo spoedig en zoo voorzigtig mogelijk op de plaats, waar hij zijne genezing kan af­wachten, — liefst met eene draagbaar, ter­wijl men aan het gebroken deel eene ongedwongene houding geeft en zoodanig onder­steunt, dat het zich niet bewegen kan. Vooral zij men voorzigtig, wanneer men het gebro­ken deel van kleederen ontdoet, en men zorge, dat de uiteinden der breuk niet in de weeke deelen dringen. Alle naauwsluitende kleedingstukken, zooals mouwen, broeks­pijpen, kousen enz., moeten met groote be­hendigheid opengesneden worden. Men legge den lijder bij voorkeur op eene matras, en wel zóó, dat zijne rustplaats aan alle kanten toegankelijk is. Zoolang de heelkundige hulp gemist wordt, behandele men het gebroken deel met koude omslagen, ten einde ont­steking en opzwelling te voorkomen. Na het zetten blijve het in dezelfde houding, want hiervan is eene spoedige genezing grootendeels afhankelijk. Prikkelende en krachtige spijzen zijn aanvankelijk verboden, terwijl de lijder, na verloop van korten tijd, bij eene gezonde maag, wel iets voedzaams ver­dragen kan.

Beenbreuken genezen in ons klimaat veel langzamer dan in meer zuidelijke gewesten; bij wonden van het hoofd ontwaart men het omgekeerde.

< >